Rechtspraak
Werknemer is in dienst van werkgever in de functie van vrachtwagenchauffeur. Hij heeft zich op 8 november 2007 ziek gemeld wegens rug-, schouder- en nekklachten. In februari 2008 heeft de bedrijfsarts werknemer blijvend arbeidsongeschikt verklaard voor zijn eigen arbeid. Het re-integratiebedrijf, Salto, heeft vastgesteld dat er bij werkgever geen structurele passende arbeid voorhanden is. Vanaf mei 2008 tot februari 2009 heeft re-integratie moeizaam plaatsgevonden waarbij werkgever meermalen een loonsanctie jegens werknemer heeft toegepast wegens niet naleving re-integratieafspraken. Werknemer stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij niet langer arbeidsongeschikt is voor de functie. Werkgever stelt zich op het standpunt dat werknemer wel degelijk arbeidsongeschikt is voor de functie en dat voor hem geen passende arbeid binnen de onderneming is, zodat werknemer moet meewerken aan re-integratie in het tweede spoor. Werknemer weigert hieraan gehoor te geven waarop werkgever de loondoorbetaling staakt. Op 1 april 2009 is werknemer gezien door een bedrijfsarts die hem nog steeds arbeidsongeschikt achtte voor zijn functie. Op 15 mei 2009 is werknemer opnieuw gezien, ditmaal door een andere bedrijfsarts. Deze achtte werknemer geschikt voor zijn eigen functie, zodra het huidige ‘conflict’ tussen werkgever en werknemer zou zijn opgelost. Werknemer vordert thans loon over de periode maart.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Wat betreft het gevorderde salaris over maart 2009 geldt dat moet worden aangenomen dat de verplichte deskundige-procedure van artikel 7:629a BW niet van toepassing in het geval de werknemer zijn loonvordering beperkt tot de periode waarop hij naar eigen oordeel weer in staat en bereid was te werken en zijn loonvordering dan ook niet grondt op artikel 7:629 lid 1 BW maar op artikel 7:628 BW. Voor de stelling dat hij vanaf 24 februari 2009 weer in staat en bereid is om zijn oude werkzaamheden als chauffeur te verrichten, heeft werknemer niet meer aangevoerd dan dat dat zijn gevoel is en dat de nieuwe bedrijfsarts van Achmea Vitale op 15 mei 2009 heeft onderschreven dat hij weer kan hervatten indien de spanningsklachten zijn afgenomen die ontstaan zijn als gevolg van het huidige conflict. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan aan het oordeel van de bedrijfsarts van Achmea Vitale van 15 mei 2009 niet dat gewicht worden toegekend zoals werknemer dat voorstaat. Het beoordelingsmoment heeft immers - alleen - op die datum betrekking en niet ook op de in geschil zijnde periode van maart 2009. Daarbij komt dat er vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat die bedrijfsarts onkundig was van werknemers ziektegeschiedenis en van de oordelen daarover van zowel zijn behandelend artsen als de bedrijfsarts van Arbo Unie, bij wie het verzuimdossier en de verzuimbegeleiding van werknemer is gehouden, ondanks werkgevers overstap van arbodienst per 1 januari 2009. De kantonrechter neemt dan ook vooralsnog tot uitgangspunt dat werknemer ook in de nu in het geschil zijnde maand maart 2009 ongeschikt was voor het verrichten van zijn eigen werk als chauffeur. Dit leidt ertoe dat de aanspraak van werknemer op betaling van salaris niet moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 7:628 BW doch op basis van het bepaalde in artikel 7:629 BW. Op grond van artikel 7:629 lid 3 jo. lid 7 BW heeft werkgever terecht het loon over de maand maart mogen inhouden op werknemers salaris.
Volgt afwijzing vordering werknemer.