Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (42 jaar) is sinds 23 augustus 1999 bij Randstad in dienst als assemblagemedewerker. Werknemer heeft zijn werkzaamheden verricht bij DAF Trucks in Eindhoven. Op 23 februari 2004 is hij uitgevallen met schouderklachten en de ziekte van Bechet. In 2007 is werknemer gedeeltelijk hersteld verklaard, maar heeft DAF geweigerd werknemer te werk te stellen. Met ingang van 6 juli 2007 start werknemer bij DPI, opdrachtgever van Randstad als productiemedewerker. Per 13 september 2007 is werknemer in deze werkzaamheden uitgevallen. Volgens deskundigenoordelen is hij niet in staat de laatst verrichte werkzaamheden uit te voeren. Randstad heeft de betaling van het loon vanaf 11 september 2007 gestaakt. Werknemer vordert loon op grond van artikel 7:629 BW. Randstad stelt zich op het standpunt dat een verklaring ex artikel 7:629a BW ontbreekt en voorts dat werknemer enkel passende arbeid heeft verricht waardoor geen nieuwe arbeidsovereenkomst en dus ook geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ontstaan, nu de eerste periode van loondoorbetaling reeds is geƫindigd.

De kantonrechter oordeelt als volgt. In de eerste plaats is de vraag aan de orde of de vordering reeds zou moeten worden afgewezen, omdat werknemer niet zou hebben voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 7:629a BW dat bij een loonvordering wordt overgelegd een verklaring van een deskundige, benoemd door het UWV over de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten. De kantonrechter is van oordeel, dat waar hier een oordeel van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige aan de loonvordering ten grondslag is gelegd waar werknemer het bovendien mee eens is, niet van hem gevraagd kan worden ook nog een zogenoemde second opinion te overleggen. Het verweer van Randstad hierover wordt dan ook gepasseerd.

Ten aanzien van de loondoorbetalingsverplichting oordeelt de kantonrechter als volgt. Volgens hem kan er inderdaad, gelet op de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Randstad, niet van worden uitgegaan dat de assemblagewerkzaamheden bij DAF als de eigen werkzaamheden van werknemer kunnen worden aangemerkt, te meer daar het bekend was dat bij DAF geen mogelijkheden voor werknemer tot terugkeer bestonden. Daarmee is dus niet komen vast te staan dat werknemer per 22 maart 2007 geschikt was voor zijn eigen werkzaamheden als assemblagemedewerker. Werknemer kan dan ook over de periode van 22 maart tot 6 juli 2007 geen aanspraak maken op betaling van loon. Vaststaat dat werknemer op 6 juli 2007 weer heeft hervat in productiewerk en daarmee in andere werkzaamheden dan de bedongen werkzaamheden van assemblagemedewerker. Van de totstandkoming van een nieuwe arbeidsovereenkomst met betrekking tot de productiemedewerker is niet gebleken. Nu werknemer niet heeft hervat in zijn eigen werkzaamheden en evenmin een hersteld verklaring voor die werkzaamheden voorligt, is niet een nieuwe wachttijd in de zin van artikel 7:629 BW ingegaan en is Randstad na de uitval uit de passende werkzaamheden niet gehouden het loon door te betalen.

Volgt afwijzing loonvordering.