Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkgever heeft het loon van werknemer over de periode 6 maart 2007 tot 15 juni 2007 niet betaald, nadat hij de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte van werknemer heeft betwist. In kort geding is werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon. In de bodemprocedure heeft de kantonrechter evenwel geoordeeld dat werknemer geen deskundigenverklaring ex artikel 7:629a BW heeft overlegd, zodat de loonvordering alsnog moet worden afgewezen. Tegen dit oordeel heeft werknemer hoger beroep ingesteld. Werkgever heeft derdenbeslag gelegd op het loon van werknemer bij zijn nieuwe werkgever, alsmede op bankrekeningen van werknemer. In deze procedure vordert werknemer schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter omdat deze op een kennelijk juridische misslag berust. Hij stelt daartoe dat de kantonrechter ten onrechte artikel 7:629a BW heeft toegepast, nu werknemer in die procedure geen vordering tot betaling van loon had ingesteld omdat hij daarin geen eisende partij was. Werkgever stelt zich op het standpunt dat artikel 7:629a BW wel van toepassing is, anders zou - de bedoeling van - dit artikel door werknemers kunnen worden omzeild door steeds een voorlopige voorziening te vorderen in plaats van een bodemprocedure te starten.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Partijen strijden over de reikwijdte van artikel 7:629a BW. Dat geschil hoort thuis in de hoger beroepsprocedure waarin werknemer werkgever heeft gedagvaard en niet in een executieprocedure als het onderhavige kort geding dat, gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader, geen verkapt appèl mag zijn. Het is dus aan de hoger beroepsinstantie en niet aan de voorzieningenrechter om uit te maken of werknemer in de zaak waarin het kantonvonnis is gewezen een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW had moeten overleggen. Dat de kantonrechter artikel 7:629a BW heeft toegepast, betekent in dit kort geding daarom niet dat het kantonvonnis berust op een klaarblijkelijke juridische misslag. Dat tenuitvoerlegging van het kantonvonnis een noodtoestand zal doen ontstaan aan zijn zijde omdat hij dan niet meer kan voorzien in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn gezin, is een stelling die werknemer niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd in het licht van zijn eigen verklaring dat hij een netto-inkomen heeft van ruim € 2.500,00 per maand.

Volgt afwijzing vordering werknemer.