Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is in dienst van werkgever in de functie van hoofd distributie. Hij geeft leiding aan circa 35 magazijn medewerkers, onder wie 13 vrouwen in vaste dienst. Begin 2009 is door een van de vrouwelijke medewerkers geklaagd over seksuele intimidatie van werknemer jegens haar. Hij zou aan haar billen hebben gezeten en seksueel getinte opmerkingen hebben gemaakt. Werknemer heeft na een gesprek met werkgever zijn bekennende verklaringen ingetrokken en betwist thans alle aantijgingen. Werkgever verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De door werkgever tegen werknemer ingebrachte beschuldigingen van seksuele intimidatie zijn ernstig en talrijk. Het gaat bovendien om klachten van ondergeschikten van werknemer. Kenmerkend voor dit soort klachten is doorgaans dat ze een gevolg zijn van incidenten waarbij buiten dader en slachtoffer geen anderen aanwezig zijn. Indien in een dergelijke situatie zou worden verlangd dat bewijs wordt geleverd van de aantijgingen op een wijze die rechtens de toets der kritiek kan doorstaan, zoals werknemer heeft verdedigd, zou dat de met de toepasselijke regelgeving beoogde bescherming van werknemers op onaanvaardbare wijze ondergraven. Bij een beoordeling als de onderhavige dient dan ook de vraag te worden beantwoord of de beschuldigingen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Volgens de kantonrechter is dit het geval. Er zijn verschillende verklaringen van ten minste drie werkneemster voorhanden. Deze verklaringen zijn ter zitting ondubbelzinnig bevestigd. De handelwijze van werknemer - door aanvankelijk de beschuldigingen te bekennen en vervolgens de aantijgingen te ontkennen - heeft er voorts toe geleid dat het laatste stukje vertouwen is komen te vervallen. Daarbij weegt mee dat werknemer in het verleden voor een soortgelijk incident is gewaarschuwd alsmede zijn leidinggevende - en daarmee voorbeeldgevende - functie.

Volgt ontbinding zonder vergoeding.