Rechtspraak
Werknemer (53 jaar) heeft in de periodes 1969 tot 1976 en 1983 tot 1999 steeds op basis van korte dienstverbanden voor werkgever gewerkt. Vanaf 1999 is werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van werkgever in de functie van kraanmachinist. Werkgever heeft met toestemming van de CWI de arbeidsovereenkomst per 23 maart 2007 opgezegd wegens bedrijfseconomische noodzaak. Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Volgens werknemer is sprake van een valse of voorgewende reden en voorts zouden de gevolgen te ingrijpend voor werknemer zijn.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens werknemer is de werkelijke reden van het ontslag gelegen in de wens van werkgever zijn onderneming klaar te maken voor verkoop. Uit de stellingen van partijen is echter genoegzaam gebleken dat werkgever verlies maakte en daardoor genoodzaakt was tot reorganisatie. Van een valse of voorgewende reden is dan ook geen sprake. Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (o.a. HR 15 februari 2008, NJ 2008, 111). De leeftijd (53 jaar), dienstverband (ten minste 8 jaar) en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van werknemer wegen in casu niet op tegen het belang van werkgever om tot ontslag over te gaan. Daarbij komt betekenis toe aan het feit dat werkgever werknemer 3 maanden heeft vrijgesteld van werk om een andere werkplek te vinden en binnen zijn relatiekring een aantal werkgevers bereid heeft gevonden werknemer in dienst te nemen. Werknemer heeft echter meermalen geweigerd op een dergelijk aanbod in te gaan. Dit alles maakt dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
Volgt bekrachtiging vonnis van de kantonrechter.