Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (63 jaar) is op 1 juni 1978 in dienst getreden van de Vereniging van Eigenaars Het Hooghe Oord in de functie van hoofd algemene keuken. De arbeidsovereenkomst is met toestemming van de CWI tegen 30 september 2007 opgezegd. Werknemer heeft Het Hooghe Oord op 24 mei 2007 gedagvaard voor de kantonrechter en een schadevergoeding (€ 40.000,00) wegens kennelijk onredelijk ontslag gevorderd. In reactie hierop heeft Het Hooghe Oord aan werknemer geschreven dat zij bereid is om hem financieel tegemoet te komen, door zijn WW-uitkering vanaf het einde van de arbeidsovereenkomst aan te vullen tot 100% van zijn salaris tot de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar zou worden. Bij gebreke van acceptatie kwam dit voorstel op 15 juni 2007 te vervallen. De kantonrechter heeft uiteindelijk de vordering van werknemer toegewezen wegens het ontbreken van een financiële voorziening. Het Hooghe Oord stelt zich op het standpunt dat vanwege het gedane aanbod tot suppletie van de WW-uitkering (€ 13.703,11), de financiële gevolgen voor werknemer volledig waren afgedekt. Zodoende kan het ontslag niet kennelijk onredelijk zijn.

Het hof oordeelt als volgt. In artikel 7:681 lid 1 BW is bepaald dat indien een van de partijen de arbeidsovereenkomst, al of niet met inachtneming van de voor de opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, de rechter steeds aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen. Daartoe dient eerst de vraag te worden beantwoord of de opzegging kennelijk onredelijk is. Indien het antwoord bevestigend is, komt de schadevergoeding aan de orde. De hoogte van de schadevergoeding wordt als volgt begroot: schadevergoeding = X x Y x Z. De X-factor staat voor het aantal gewogen dienstjaren. De Y-factor voor het laatstverdiende salaris. De Z-factor houdt een correctiefactor in. Uitgangspunt is Z=0,5. Daarbij heeft te gelden dat deze factor beoogt in beginsel de maximale schadevergoeding bij een kennelijk onredelijke opzegging vast te leggen. Slechts in bijzondere gevallen kan deze factor hoger uitvallen dan 0,5. De Z-factor van 0,5 beoogt aan te sluiten bij de bestaande praktijk van de (gepubliceerde en ongepubliceerde) rechtspraak van de hoven van de laatste jaren. Het hof stelt vervolgens vast dat partijen het erover eens zijn dat werknemer een vergoeding dient toe te komen. Het doen van een aanbod tot betaling van enig bedrag is, zonder dat deze het karakter draagt van een onvoorwaardelijke toezegging, niet aan te merken als het “treffen van een voorziening” in de zin van artikel 7:681 lid 2 onder b BW. De conclusie dient dan ook te zijn dat de kantonrechter terecht voor recht heeft verklaard dat de opzegging kennelijk onredelijk is. Daarbij komt nog het volgende. Bij de berekening van het bedrag van € 13.703,11 bruto heeft Het Hooghe Oord blijkens de toelichting op haar berekening echter geen rekening gehouden met het gemis aan FVP-bijdrage aan de zijde van werknemer gedurende de wachttijd over de eerste 180 dagen van de werkloosheid, terwijl werknemer wel schadevergoeding terzake vordert. Uit het voorgaande volgt dat het aanbod van Het Hooghe Oord tot betaling van € 13.703,11 bruto reeds niet voldeed om aan de opzegging het kennelijk onredelijk karakter weg te nemen. Nu werkgever zich evenwel terecht beroept op de vermindering van eis van werknemer (schadevergoeding van maximaal € 25.000,00), dient het vonnis van de kantonrechter te worden vernietigd. De schadevergoeding dient € 14.343,11 (WW-suppletie plus pensioenbijdrage werkgever) te bedragen.

Volgt vernietiging vonnis kantonrechter.