Rechtspraak
Joint Port Staff Group (JPS) voert een uitzendbureau, dat werkzaam is in de haven van Rotterdam. Het onderhavige geschil betreft een arbeidspool ofwel havenpool in de haven van Rotterdam. Een havenpool is een zelfstandige of onzelfstandige onderneming, die gekwalificeerde havenarbeidskrachten aan havenbedrijven verhuurt. Reeds vanaf 1916 kent de haven van Rotterdam zogenoemde havenpools. Vanaf 1968 is dat de Stichting Samenwerkende Havenbedrijven. In 1994 is in overleg met de vakbonden CNV en FNV, SHB opgericht ter uitvoering van het zogenoemde Havenakkoord. De betrokken werkgevers, ook aangeduid als de inhurende bedrijven, verplichten zich bij een vraag naar tijdelijk personeel uitsluitend SHB daarvoor in te schakelen. Verhurende derde-bedrijven die SHB wil inschakelen, dienen ook door de vervoersbonden van FNV en CNV te worden erkend. De erkenning vindt plaats door overeenstemming tussen het desbetreffende verhurende bedrijf en de bonden over de arbeidsvoorwaarden bij tewerkstelling in de haven. In 1998 zijn twee mededingingsrechtelijk zaken tegen SHB aanhangig gemaakt bij de NMa. Er zou sprake zijn van overtreding van artikel 6 en 24 Mw (kartelvorming en misbruik van monopolipositie/machtspositie). Volgens de NMa waren de afspraken tussen SHB en de diverse werkgevers gebaseerd op de cao en vielen daarmee buiten het mededingingsrecht op grond van artikel 81 EG. In januari 2009 is SHB in staat van faillissement verklaard. De ongeveer 480 werknemers van SHB zijn allen ontslagen. De curator en de vakbonden hebben gezocht naar een oplossing om voor zoveel mogelijk ex-werknemers van SHB de werkmogelijkheden in de haven te behouden. Als resultaat hiervan is door een ondernemer een nieuwe vennootschap opgericht, genaamd Rotterdam Port Services B.V.(RPS). Op 25 februari 2009 heeft RPS met FNV en CNV een CAO gesloten met een looptijd van twee jaar. FNV heeft aan de betrokken havenwerkgevers bericht dat RPS voortaan de plaats van SHB inneemt en hetzelfde voorkeursrecht toekomt ten aanzien van havenarbeidstewerkstelling. FNV heeft JPS vooralsnog niet erkend als verhurende derde, daar niet aan de door FNV gestelde eisen is voldaan. JPS stelt zich op het standpunt dat FNV hiermee in strijd handelt met artikel 6 jo. 24 Mw. JPS stelt dat in de nieuwe situatie de constructie van het voorkeursrecht van SHB, vastgelegd in artikel A9 van de diverse bedrijfsCAO's, is komen te vervallen met het faillissement van SHB. Daarmee is volgens JPS ook vervallen dat die constructie, gezien haar sociale aard en doel, van het kartelverbod is uitgezonderd. Het is dan in strijd met het kartelverbod dat FNV Bondgenoten tezamen met RPS en ten behoeve van RPS dat voorkeursrecht alsnog inroept, nu daarmee de concurrentie op de markt van het inhuren van het gekwalificeerde personeel in kwestie wordt beperkt, aldus JPS.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De bonden hebben met de gezochte oplossing getracht de sociale aspecten van arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid, zoals die in de oude situatie waren overeengekomen (en van het kartelverbod waren uitgezonderd), in de nieuwe situatie zoveel als mogelijk te behouden. Volgens de stelling van FNV Bondgenoten lag, mede gezien de verslechterde economische situatie, de best mogelijke oplossing in het oprichten van het nieuwe bedrijf RPS, met daaraan verbonden een mobiliteitscentrum en enkele bijzondere, door RPS te financieren financiële voorzieningen voor de werknemers. Voor zover JPS bij die oplossing een aantal kanttekeningen heeft geplaatst, kan dat er niet aan afdoen dat die oplossing naar aard en doel gericht is op het behouden van arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid. Hieruit volgt dat de nieuwe situatie, met inbegrip van het optreden van FNV Bondgenoten in dat kader, voorshands uitgezonderd moet worden geacht van het kartelverbod van artikel 6 Mw. Met betrekking tot artikel 24 Mw, merkt de voorzieningenrechter op dat FNV niet kan worden aangemerkt als een ‘onderneming’ in de zin van artikel 81 EG. Voor zover dit wel het geval is, kan niet worden geoordeeld dat FNV misbruik van machtspositie maakt. FNV weigert immers niet JPS te erkennen, maar stelt enkel - niet onredelijke - randvoorwaarden aan deze erkenning.
Volgt afwijzing voorlopige voorziening van erkenning en toelating tot de arbeidspool.