Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer is in dienst getreden van werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd welke eindigde op 17 juli 2009. Op 22 januari 2009 heeft werknemer zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Vanaf 16 april 2009 heeft de werkgever de loondoorbetaling (ex artikel 7:629 BW) gestaakt, stellende dat werknemer niet meewerkt aan de re-integratie zoals besproken met arbo-arts. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij nooit op de hoogte is gebracht van werkhervatting, zodat er geen rechtsgrond is voor opschorting/stopzetten van het loon.

De kantonrechter oordeelt als volgt. In beginsel heeft werknemer derhalve recht op doorbetaling van loon bij ziekte ex artikel 7:629 lid 1 BW. De werknemer heeft het recht op doorbetaling van loon bij ziekte echter niet voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht (artikel 7:629 lid 3 aanhef en sub c BW). Op grond van artikel 7:660a aanhef en sub c BW is de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, immers verplicht passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt. Volgens de kantonrechter was werknemer vanaf medio april op de hoogte van de werkhervatting gedurende twee uur per dag. De werkgever heeft de loonsanctie terecht opgelegd. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of werknemer vanaf 24 april 2009 in het geheel geen recht heeft op loon dan wel uitsluitend geen recht heeft op loon over de uren per dag dat hij, conform het advies van de bedrijfsarts, aangepaste werkzaamheden had moeten verrichten. Met het Hof Amsterdam (7 april 2005, JAR 2005/111) is de kantonrechter van oordeel dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de uitzondering van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder c BW op de regel van het eerste lid van genoemd artikel slechts betrekking heeft op het deel van de bedongen of aangepaste arbeid dat de werknemer, hoewel daartoe in staat, zonder deugdelijke grond niet heeft verricht. Dit laat derhalve het recht van werknemer op doorbetaling van het loon voor het deel dat hij arbeidsongeschikt was onverlet. Met andere woorden: artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder c BW brengt niet mee dat, in geval een werknemer zonder deugdelijke grond niet volledig de redelijkerwijs door hem te verrichten bedongen of aangepaste arbeid verricht, hij geheel geen recht meer heeft op loon. De werknemer blijft in dat geval recht hebben op doorbetaling van het loon voor het deel dat hij arbeidsongeschikt was. Dit vloeit reeds voort uit de tekst van de wet, met name uit de woorden ‘voor de tijd gedurende welke’: de werknemer kan slechts met een weigering van loonbetaling worden geconfronteerd ‘voor de tijd’ (lees: de uren) waarin hij geen werkzaamheden verricht, hoewel hij daartoe wel in staat geacht wordt. Bovendien zou een andere uitleg van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder c BW - in die zin dat een werknemer die zonder deugdelijke grond niet volledig de redelijkerwijs door hem te verrichten bedongen of aangepaste arbeid verricht, geheel geen recht meer heeft op loon - met name in de beginfase van het herstel (met de vaak voorkomende korte gewennings- en aanpassingsperioden) tot disproportionele sancties leiden. Nu werknemer in de periode vanaf 24 april arbeidsgeschikt was voor aangepast werk gedurende twee uur per dag en hij niet heeft gewerkt, mocht werkgever per werkdag twee uur loon inhouden.

Volgt gedeeltelijke toewijzing loonvordering.