Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (60 jaar) is op 1 december 1997 als voorzitter van de Raad van Bestuur voor onbepaalde tijd in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) Orbis. De Raad van Bestuur moet verantwoording afleggen aan de Raad van Toezicht. Nadat in 2003 was besloten tot de bouw van een nieuw zorgcomplex is Orbis in 2007 en 2008 in financieringsproblemen geraakt. Uiteindelijk hebben de banken het vertrouwen in de Raad van Bestuur opgezegd en enkel nog zaken willen doen met de Raad van Toezicht onder voorwaarden dat een aantal leden van de Raad van Bestuur ‘het veld zouden ruimen’. Vanaf januari 2009 tot eind maart 2009 hebben Orbis en werknemer overleg gevoerd over de voorwaarden van de beëindigingsovereenkomst. Nadat Orbis een vierde concept vaststellingsovereenkomst had opgemaakt en toegezonden, heeft werknemer zijn instemming hieraan verleend. De vergoeding bedroeg een jaarsalaris (€ 243.670,03 bruto) en een pensioendotatie. Orbis heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat vanwege nieuwe ontwikkelingen - grote verliezen en vermoedelijk ingrijpende reorganisatie met 700 fte verlies deels door toedoen van werknemer - het niet opportuun werd geacht over te gaan tot beëindiging onder de genoemde voorwaarden. Zij heeft de vaststellingsovereenkomst ingetrokken. Partijen hebben het geschil bij prorogatie aan de kantonrechter voorgelegd. Daarbij dient de rechter te beoordelen of er wel of niet overeenstemming was bereikt met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst, en indien dit niet het geval is wat een billijk ontslagvergoeding in casu zou zijn.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Anders dan Orbis meent, is de kantonrechter van oordeel dat werknemer het vierde voorstel van Orbis heeft aanvaard. De door werknemer toegezonden e-mail bevestigt dit. De daarin opgenomen randvoorwaarden moet als logische voortvloeisels van de reeds overeengekomen voorwaarden worden beschouwd, dan wel van onderschikte aard worden gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat onverkorte naleving van deze overeenkomst in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). Orbis heeft betoogd dat de omstandigheden in de loop van de onderhandelingen over de beëindigingsregeling zodanig, en onvoorzien, zijn gewijzigd dat werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de vaststellingsovereenkomst niet mag verwachten, althans dat het naar die maatstaven onaanvaardbaar zou zijn dat hem enige beëindigingsvergoeding, althans de overeengekomen vergoeding, zou toekomen. Hoewel artikel 6:258 BW als een verbijzondering van artikel 6:248 lid 2 BW moet worden beschouwd en beide bepalingen derhalve ingeval van onvoorziene omstandigheden tot een vergelijkbaar resultaat, namelijk tot een inbreuk op het adagium dat het gegeven woord bindt, kunnen leiden of bijdragen, ziet de kantonrechter geen reden de in dit geval door Orbis aangevoerde wijziging van de omstandigheden te betrekken bij de vraag naar de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Volgens de kantonrechter is dit niet het geval. Orbis wist reeds voordat zij het laatste aanbod aan werknemer deed, dat zij in zeer slecht weer verkeerde. Er was derhalve geen sprake (meer) van onvoorziene omstandigheden.

Ten slotte heeft Orbis betoogd dat van haar, mede gezien de veranderende rechtsovertuiging betreffende de hoogte van ontslagvergoedingen van (vooral) topbestuurders, niet mag worden verlangd dat zij aan werknemer de bedongen beëindigingsvergoeding en pensioendotaties betaalt, terwijl zij de kosten van het sociaal plan ten behoeve van de overige af te vloeien personeelsleden niet kan dragen. Ook hierin volgt de kantonrechter haar niet, allereerst omdat in het maatschappelijke debat (en het daaruit voortgevloeide wetsvoorstel) niet de staf wordt gebroken over ontslagvergoedingen die een jaarsalaris niet te boven gaan. In de arbeidsovereenkomst die (de rechtsvoorgangster van) partijen in 1997 sloten, is een dergelijk maximum ook reeds verbonden aan een eventuele wachtgelduitkering. Voorts heeft Orbis niet weersproken dat toepassing van de zogenoemde ‘neutrale’ kantonrechtersformule bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot een hogere vergoeding zou hebben geleid.

Volgt veroordeling van Orbis tot naleving van de vaststellingsovereenkomst.