Rechtspraak
Werknemer is oorspronkelijk in de functie van service-medewerker in dienst getreden van werkgever. Nadat werknemer zich op 27 juni 2006 had ziek gemeld, hebben partijen in het kader van re-integratie afgesproken dat werknemer zich zou laten omscholen tot kraanmachinist. Hij is vervolgens vanaf 15 oktober 2007 in dienst van werkgever gedurende 40 uren per week feitelijk ook gaan werken in de functie van kraanmachinist. Met ingang van 7 januari 2008 is werknemer opnieuw uitgevallen wegens (toegenomen) rugklachten. Werknemer stelt dat de functie van kraanmachinist sinds 15 oktober 2007 als zijn eigen arbeid heeft te gelden en werkgever daarom (opnieuw) gehouden is het loon door te betalen. Werkgever voert hiertegen aan dat werknemer met ingang van 27 juni 2006 zonder onderbreking wegens ziekte verhinderd is geweest tot het verrichten van zijn eigen arbeid van service-medewerker, zodat het ziektetijdvak van 104 weken in de zin van artikel 7:629 lid 1 BW en haar wettelijke loondoorbetalingsverplichting met ingang van 27 juni 2008 zijn geƫindigd en zij de loondoorbetaling aan werknemer toen terecht heeft stopgezet. De kantonrechter heeft werkgever veroordeeld het loon door te betalen.
Het hof oordeelt als volgt. De tussen partijen gemaakte omscholingsafspraak en het feitelijk gevolgde omscholingstraject, bevestigen het toenmalige voornemen van partijen om hun arbeidsverhouding zodanig te wijzigen dat de eigen arbeid van werknemer zou wijzigen van service-medewerker in kraanmachinist. Partijen hebben aan dat voornemen vervolgens ook uitvoering gegeven met de feitelijke tewerkstelling van werknemer in de functie van kraanmachinist per 15 oktober 2007. Op grond van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat de functie van kraanmachinist op 15 oktober 2007 de eigen arbeid van werknemer is geworden.
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.