Rechtspraak
Bast is op 5 maart 2001 als allround meubelmaker in dienst getreden van Corbier. Ten tijde van zijn indiensttreding was Bast gedeeltelijk arbeidsongeschikt als bedoeld in de WAO als gevolg van fysieke beperkingen (arm- en nekklachten). Bast heeft Corbier daarover niet geïnformeerd. Op 18 oktober 2004 is Bast ziek uitgevallen in verband met psychische klachten. Zijn arbeidsongeschiktheid ten aanzien van de bedongen arbeid heeft, in ieder geval, voortgeduurd tot 18 oktober 2006. Vanaf augustus 2006 heeft Corbier geen loon en vakantiegeld aan Bast uitbetaald. Ingevolge artikel 29b van de Ziektewet heeft een zogeheten arbeidsgehandicapte recht op een uitkering krachtens de Ziektewet indien deze binnen 5 jaar na indiensttreding ziek wordt in zijn nieuwe functie. Vanaf 31 augustus 2005 heeft Bast een dergelijke uitkering ontvangen. Bast heeft gevorderd om Corbier te veroordelen tot betaling van het hem toekomende loon van € 1.237,22 per maand over de periode augustus 2006 tot en met 8 december 2006. Volgens Bast had hij Corbier niet over de arbeidsongeschiktheid hoeven te informeren en staat de uitval in 2004 los van de arbeidsongeschiktheid waaraan hij leed ten tijde van indiensttreding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Als vaststaand moet worden aangenomen dat de beperkingen van Bast bij aanvang van de dienstbetrekking fysiek van aard waren en dat hij met psychische klachten in verband met privé omstandigheden is uitgevallen. Tot zijn ziekmelding heeft Bast de bedongen arbeid bovendien naar behoren verricht. Niet gezegd kan derhalve worden dat Bast ten tijde van diens sollicitatiegesprek gezondheidsklachten had waarvan hij wist of had moeten begrijpen dat die hem ongeschikt maakten voor de functie van meubelmaker. Het beroep van Corbier op artikel 7:629 lid 3 onder a BW dient dan ook te worden verworpen. Niettemin is de kantonrechter van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden ingevolge artikel 7:611 BW op Bast de rechtsplicht rustte om (in ieder geval) ten tijde van zijn ziekmelding aan Corbier mede te delen dat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was als bedoeld in de WAO. Bast had zich immers dienen te realiseren dat een dergelijke mededeling van belang kon zijn voor Corbier in verband met diens mogelijke aanspraken op, bijvoorbeeld, betaling van ziekengeld door het UWV. Waar Bast heeft gezwegen waar spreken geboden was heeft hij zich niet als goed werknemer gedragen en is hij aansprakelijk voor de schade die Corbier als gevolg daarvan heeft geleden. Corbier heeft die schade begroot op € 5.349,00 in verband met de kosten die hij heeft moeten maken in het kader van een bezwaarschriftprocedure om te bewerkstelligen dat hij alsnog met terugwerkende kracht door het UWV tegemoet werd gekomen in de vorm van betaling van ziekengeld, alsmede ter zake van (extra) kosten voor Arbodiensten, deskundigenonderzoek en -advies en bestede uren van Corbier zelf. Corbier wordt in de gelegenheid gesteld zijn vorderingen nader te onderbouwen.
Volgt aanhouding van de zaak.