Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer (50 jaar) is op 1 april 1992 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Nutricia. Op initiatief van de werkgever is overleg gevoerd over een beëindigingsovereenkomst. Op 1 december 2008 hebben partijen overeenstemming bereikt. Afgesproken is dat indien werknemer niet voor 1 juli 2009 ander werk heeft gevonden, hij zal meewerken aan een pro forma ontbinding met toekenning van een vergoeding van € 75.000,00. Bij brief van 1 juli 2009 laat de advocaat van Nutricia aan werknemer weten dat Nutricia tot uitvoering van de tussen partijen gemaakt afspraken wenst over te gaan. Werknemer heeft hierop niet gereageerd. Nutricia vordert thans naleving van de overeenkomst. Werknemer stelt zich op het standpunt dat het gevorderde in strijd is met de wet.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Nutricia heeft zich - onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad (o.a.: HR 10 december 2004, NJ 2006/214) - op het standpunt gesteld dat naleving van een overeenkomst tot pro forma verweer niet in strijd is met de dwingend rechtelijke bepaling van artikel 7:685 BW die de toegang tot de ontbindingsrechter garandeert. Nutricia gaat er daarbij echter aan voorbij dat toewijzing van de vordering tot gevolg zou hebben dat andere verweren door werknemer ook niet meer gevoerd zouden mogen worden. In algemene zin kan daarbij onder meer gedacht worden aan: een beroep op wilsgebreken met betrekking tot de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst, het opwerpen van de vraag of geen misleiding van het UWV heeft plaatsgevonden en het opwerpen van de vraag of met de afwijking van dwingend recht niet ook de grens van de openbare orde wordt overschreden. Dat moge in de onderhavige casus allemaal niet erg voor de hand liggen, maar het oordeel daarover is aan de kantonrechter opgedragen en voorbehouden en mogelijk debat daarover dient niet voor de voorzieningenrechter te worden gevoerd met als mogelijk resultaat dat werknemer verweren die hij ondanks het bestaan van de beëindigingsovereenkomst nog zou kunnen voeren, praktisch gesproken wegens het verbeuren van dwangsommen niet meer kan voeren. Nutricia dient haar verzoek bij de kantonrechter in te dienen; zij kan daarbij verwijzen naar de beëindigingsovereenkomst en het door haar nagekomen zijn daarvan. Het is daarna aan werknemer om er voor te kiezen om die overeenkomst niet na te komen door wel en in strijd daarmee inhoudelijk verweer te voeren en daarmee ook het risico van de rechtsgevolgen van wanprestatie over zich af te roepen. Maar het is niet aan de kortgedingrechter om hem in zijn processuele vrijheden beperkingen op te leggen.

Volgt afwijzing vordering Nutricia.