Rechtspraak
In deze procedure gaat het om de vraag of werkgever - op grond van artikel 7:629 lid 3 sub d BW - gerechtigd was op 16 november 2007 de betaling van het aan werkneemster toekomende loon te staken, omdat werkneemster zonder deugdelijke grond geweigerd heeft mee te werken aan de door de bedrijfsarts van werkgever op 16 oktober 2007 voorgestelde maatregel om een zogenaamde fysiek activerende begeleiding op te starten voor werkneemster, dit ter bevordering van haar re-integratie. Van belang hierbij is dat werkgever had besloten voor deze begeleiding de therapeut X (hierna: X) in te schakelen. Werkneemster heeft haar medewerking aan de hiervoor genoemde begeleiding geweigerd a. omdat zij zich medisch gezien nog niet in staat voelde om een dergelijk traject te volgen en ook haar medische behandelaars een dergelijk traject niet zinvol achtten en b. omdat werkneemster geen vertrouwen had in X, aangezien hij een band met haar werkgeefster had. De kantonrechter heeft de vordering van werkneemster tot loondoorbetaling afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster heeft in deze procedure nagelaten een verklaring over te leggen van een deskundige van het UWV, waaruit blijkt dat zij op medische gronden verhinderd was om deel te nemen aan het hiervoor genoemde begeleidingstraject. Het gaat in dit geval echter om een kort geding procedure, waarin het, gelet op het spoedeisende karakter van een dergelijke maatregel, in beginsel niet verplicht is een dergelijke deskundigenverklaring over te leggen. Het hof verwijst naar de Memorie van toelichting (Kamerstukken II 1995-1996, 24 439, nr. 3, bladzijde 64-65) van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Dit neemt niet weg dat werkneemster aannemelijk dient te maken dat zij niet in staat was de re-integratie aan te vangen zoals door werkgever voorgesteld. Het hof oordeelt dat werkneemster dit niet aannemelijk heeft kunnen maken. Ook de inschakeling van X kan in casu geen reden vormen niet mee te werken aan re-integratie. X staat niet in een gezagsverhouding tot werkgever en heeft in het verleden ook - zonder problemen - als therapeut gediend voor werkneemster. Ook de stelling van werkneemster dat werkgever niet als goed werkgeefster in de zin van artikel 7: 611 BW jegens haar zou hebben gehandeld faalt. Anders dan werkneemster heeft aangevoerd, heeft werkgever, mede gelet op de adviezen van de bedrijfsarts, voldoende rekening gehouden met de belangen van werkneemster, waaronder haar medische omstandigheden. Ook de inhoud van de tussen werkgever en werkneemster gewisselde correspondentie bevestigt dat de beslissing van werkgever om op 16 november 2007 de loonbetaling aan werkneemster te staken op zorgvuldige wijze en met inachtneming van een redelijke termijn is geschied. Hierbij geldt dat werkgever zelf ook gehouden was een actieve houding te betrachten met betrekking tot de re-integratie van werkneemster (artikel 7:658a BW).
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.