Rechtspraak
Werknemer is sinds 1985 in dienst van werkgever. Vanwege bedrijfseconomische omstandigheden is werkgever genoodzaakt om 650 werknemers te ontslaan. Met toestemming van het UWV WERKbedrijf is de arbeidsovereenkomst van onder meer werknemer opgezegd tegen 31 juli 2009. Met vakbonden is de werkgever een Sociaal Plan overeengekomen, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden de Kantonrechtersformule met C=0,7. De vergoeding op basis van die regeling zou in het geval van werknemer uitkomen op een bedrag van € 113.109 bruto, ware het niet dat in de financiële regeling een beperking is aangebracht inhoudende dat, indien de verwachte inkomensderving tot aan de vroegpensioendatum (richtleeftijd) van een werknemer lager is dan de vergoeding als genoemd in de betreffende regeling, deze vergoeding nooit meer zal bedragen dan die inkomstenderving. Deze beperking heeft tot gevolg dat werknemer op geen enkele financiële vergoeding aanspraak kan maken omdat hij op 3 augustus 2009, dus drie dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de opzegging, voldoet aan genoemde richtleeftijd (62 jaar). Nadat werknemer zonder succes een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule bij de Beroepscommissie Sociaal Plan, verzoekt hij thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een vergoeding van € 85.000.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In beginsel geldt dat een verzoekschrift tot ontbinding van arbeidsovereenkomst te allen tijde kan worden ingediend, dus ook indien het einde van de arbeidsovereenkomst al is ingeluid door een geldige opzegging. Werknemer is dus ontvankelijk in zijn verzoek. Voor toewijzing van zo’n verzoek in de gegeven omstandigheden zou nodig zijn dat er sprake is van gewichtige redenen die ertoe nopen dat de arbeidsovereenkomst nog zou moeten eindigen voor het tijdstip waarop deze toch al eindigt. In dit geval is daarvan ook in het eigen standpunt van werknemer geen sprake, hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat hij ontbinding verzoekt per 1 augustus 2009, de datum waarop de arbeidsovereenkomst toch al eindigt. Zeker in het onderhavige geval waarin het standpunt van werknemer, dat de financiële regeling in het sociaal plan onbillijk is, is getoetst via de daarvoor openstaande weg van een beroep op de hardheidsclausule en beoordeling van dat beroep door de daarvoor ingestelde Begeleidingscommissie, kan het verzoek van werknemer niet anders worden gezien dan als een poging om de uitkomst ongedaan gemaakt te krijgen. Daarvoor leent zich de onderhavige procedure niet.
Het enkele feit dat werknemer er belang bij heeft om bij het einde van de arbeidsovereenkomst een schadevergoeding te verkrijgen, bij wijze van voorziening om de nadelige gevolgen van het einde van de arbeidsovereenkomst op te vangen, vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen rechtens geldig argument om toch de gevraagde ontbinding toe te wijzen. De kantonrechter wijst er daarbij allereerst op dat het systeem van de wet is dat bij een ontbinding van een arbeidsovereenkomst een vergoeding kan worden opgelegd die bedoeld is om de nadelige gevolgen van die ontbinding voor de werknemer geheel of gedeeltelijk op te vangen of te verzachten. In het onderhavige geval zou ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen nadelige gevolgen voor werknemer opleveren, omdat de arbeidsovereenkomst toch al zou eindigen, nu deze immers al is opgezegd. Ontbinding van arbeidsovereenkomst voegt aan dat al bestaande nadeel daarvan niets toe. De schadevergoeding waar werknemer op uit is betreft een voorziening voor het nadeel dat ontstaat doordat de arbeidsovereenkomst is opgezegd. Het is zonder meer aannemelijk dat hieraan eveneens nadeel kleeft voor werknemer, maar de wettelijke mogelijkheid om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken is er niet om een oplossing voor dat probleem te creëren. De werknemer dient een kennelijk onredelijk ontslagprocedure te starten.
Volgt afwijzing ontbindingsverzoek.