Naar boven ↑

Rechtspraak

Proeftijdontslag niet onrechtmatig jegens werknemer die zich niet voldoende heeft kunnen bewijzen wegens ziekte

Werknemer is op 29 september 2008 bij Van Vliet in dienst is getreden in de functie van vrachtwagenchauffeur. Bij brief van 29 oktober 2008 heeft Van Vliet de arbeidsovereenkomst, met ingang van 22 oktober 2008, tijdens de proeftijd opgezegd. Werknemer stelt zich op het standpunt dat werkgever in strijd met het goed werkgeverschap handelt, omdat werknemer zich wegens ziekte onvoldoende heeft kunnen bewijzen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:676 BW is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst tijdens de rechtsgeldig overeengekomen proeftijd, zonder inachtneming van een opzegtermijn, op te zeggen. De opzegverboden, genoemd in de artikelen 7:670 en 7:670a BW zijn gedurende de proeftijd niet van toepassing. In beginsel mag de rechter niet treden in de vraag of de opzegging tijdens de proeftijd is gebruikt met een ander doel dan waarvoor die is gegeven, zij het dat een discriminatoir ontslag tot schadeplichtigheid kan leiden (HR 13 januari 1995, NJ 1995, 430 (Codfried)). Onder omstandigheden kan bovendien sprake zijn van handelen in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap (HR 10 december 2000, JAR 2000/249 (Triple P/Tap)). Hierbij is met name van belang hoe de werkgever zich heeft opgesteld tijdens de proeftijd. Het enkele feit dat werknemer zich - wegens korte periodes van arbeidsongeschiktheid - niet heeft kunnen bewijzen, tast het ontslag niet aan.

Volgt afwijzing vordering.