Naar boven ↑

Rechtspraak

Nietig ontslag op staande voet; geldige verrekening verkeersboetes met loon

Werknemer is op 9 november 2007 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Velocitas in de functie van chauffeur. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is bepaald dat werknemer voor 144 uur per vier weken werkzaamheden zal verrichten tegen een vergoeding van € 1.303,20. Voorts is bepaald dat bekeuringen wegens verkeersovertredingen voor rekening van werknemer komen. Bij e-mail van 12 november 2008 beklaagt werknemer zich bij Velocitas over het lage salaris en gebruikt daarbij bewoordingen als 'ik erger mij al enige tijd aan het lage salaris', 'het is toch niet normaal', 'ik vind het salaris kut' en 'ik solliciteer naar een andere baan'. Op 13 november 2008 heeft Velocitas werknemer op staande voet ontslagen. Volgens Velocitas heeft werknemer collega's bedreigd, zich intimiderend opgesteld en gedreigd 'de boel in de fik te steken'. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is verleend.

De kantonrechter oordeelt als volgt. In de eerste plaats is het ontslag op staande voet niet onverwijld meegedeeld aan werknemer. Onduidelijk is namelijk of Velocitas werknemer telefonisch de reden van het ontslag heeft meegedeeld en een schriftelijke bevestiging van dit ontslag ontbreekt. Voorts oordeelt de kantonrechter dat geen sprake is van een dringende reden. Het kan werknemer worden aangerekend dat hij zich boos heeft uitgelaten omtrent de gang van zaken bij Velocitas, maar dit is onvoldoende voor een ontslag op staande voet. In zoverre is de vordering van werknemer voor toewijzing vatbaar.

Werknemer heeft voorts betaling gevorderd van ingehouden bekeuringen wegens verkeersovertredingen op zijn loon. Deze vordering wijst de kantonrechter af. Artikel 11 van de arbeidsovereenkomst staat toe dat verkeersboetes worden verrekend. Dat is ook in lijn met de (gewijzigde) leer van de Hoge Raad. In 2008 (HR 13 juni 2008, LJN BC 8791, daarbij terugkomend op zijn uitspraak in HR 3 januari 2001, JAR 2001/5) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de tweede volzin van artikel 7:661 lid 1 BW een afwijking toelaat op de eerste zin van dat artikel, waardoor deze niet van toepassing is op verkeersovertredingen begaan door de werknemer met een auto van de zaak tijdens de uitvoering van werkzaamheden voor de werkgever.