Rechtspraak
Werkneemster (60 jaar) is sinds 1972 in dienst van de Stichting Samenwerkende Christelijke Scholen te Amsterdam (hierna: de Stichting) als groepsleerkracht voor 0,6 fte. Werkneemster is langdurig uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid voor haar functie. Per oktober 2003 heeft de Stichting werkneemster uit haar functie ontslagen en haar aangesteld als onderwijsassistent voor 0,4 fte. Tegen dit besluit heeft werkneemster bezwaar aangetekend bij de commissie van Beroep voor het Protestants-Christelijk basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze Commissie heeft op 16 januari 2004 haar bezwaar ongegrond geoordeeld. Werkneemster heeft zich bij dagvaarding van 11 juni 2004 gewend tot de kantonrechter met onder meer een vordering op grond van kennelijk onredelijk ontslag en schending van het goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering op grond van het kennelijk onredelijk is verjaard en de vordering op grond van het goed werkgeverschap afgewezen. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 61 lid 2 Wet op het Primair Onderwijs loopt de verjaringstermijn niet door tijdens de behandeling door de commissie van beroep. De vordering inzake kennelijk onredelijk ontslag is derhalve niet verjaard. Anders dan werkneemster oordeelt het hof evenwel dat geen sprake is van schending van het goed werkgeverschap of kennelijk onredelijk ontslag. Met name uit het functieongeschikheidsadvies blijkt dat werkneemster niet in staat zou zijn haar oude functie van groepsleerkracht te hervatten. Ook niet voor een passend deel. De Stichting heeft derhalve mogen en kunnen handelen zoals zij heeft gedaan.
Volgt bekrachtiging vonnis kantonrechter.