Naar boven ↑

Rechtspraak

Leeftijdsonderscheid in overgangsbepalingen pensioenreglement ABP niet in strijd met WGBL

De vereniging Alternatief voor vakbond (AVV) vordert in deze procedure dat een aantal overgangsbepalingen inzake het pensioenreglement van ABP nietig wordt verklaard wegens strijdigheid met de WGBL, artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: Bupo-verdrag). Volgens deze overgangsbepalingen van het pensioenreglement worden de 56-plussers aanmerkelijk bevoordeeld boven de 56-minners. Deze laatste groep betaalt de rekening van de riante overgangsregeling voor de 56-plussers. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. Het ABP heeft terecht erop gewezen dat een van de doelstellingen van het Hoofdlijnenakkoord en van de door AVV c.s. bestreden overgangsbepalingen in het pensioenreglement tevens is gericht op het tegemoetkomen aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de 56-plussers. In het Hoofdlijnenakkoord en de daarop gegronde overgangsregelingen waartegen AVV bezwaar maakt, is dan ook op legitieme wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wet VPL uitdrukkelijk bood om gerechtvaardigde verwachtingen van oudere werknemers, de 56-plussers, te honoreren. Er is derhalve sprake van een legitiem doel.

AVV stelt dat het door ABP gekozen middel, dat volgens AVV inhoudt het financieren van het prepensioen voor 56-plussers middels additionele heffingen op 56-minners, niet doelmatig en disproportioneel is. Het hof is echter met de kantonrechter en ABP eens, dat de pensioenregeling die vanaf 1 januari 2006 geldt, voor de 56-minners een verbetering inhoudt ten opzichte van de pensioenregeling die daarvóór gold. Immers er is een hogere opbouw, het pensioen kan flexibel aanvangen en er is ook (vervroegd) deeltijdpensioen mogelijk. Uit het bovenstaande volgt, dat de door ABP ingevoerde nieuwe pensioenregeling en de daarin opgenomen overgangsregeling in verband met de afschaffing van de fiscale faciliteiten van de vervroegde pensionering, de legitieme doelstellingen hebben het doorwerken tot het 65ste levensjaar te bevorderen en voorts de gerechtvaardigde verwachtingen van de 56-plussers te respecteren, en deze doelstelling met een passende en noodzakelijke regeling hebben nagestreefd. In de omstreden pensioen- en overgangsregelingen oordeelt het hof dan ook geen verboden onderscheid op grond van leeftijd aanwezig. Aldus is er noch strijd met de WGBL, noch met artikel 1 van de Grondwet, noch met artikel 26 Bupo-verdrag.