Rechtspraak
De Ontvanger is belast met de invordering van niet-betaalde premies op grond van artikel 16d Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Eiser vordert een verklaring voor recht dat de invorderingsmogelijikheden van Ontvanger zijn komen te ontvallen (zowel civiel als bestuurdsrechtelijk). De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of de Ontvanger nog bevoegd is de schuld uit de aansprakelijkstelling van eiser voor de door Aannemingsbedrijf S-V B.V. onbetaald gebleven premies in te vorderen. Eiser stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar de in artikel 13, lid 2, CSV opgenomen termijn, dat het recht daartoe is komen te vervallen omdat de premieschuld meer dan tien jaar geleden is vastgesteld. De Ontvanger daarentegen is van mening dat zij nog steeds het recht heeft om in te vorderen en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de termijn van artikel 13, lid 2, CSV niet van toepassing is op de op artikel 16d CSV gebaseerde aansprakelijkheid van eiser. Dit met een beroep op de wet, inhoudende dat in artikel 16d CSV het bepaalde in artikel 13 CSV niet van overeenkomstige toepassing is verklaard, alsmede met een beroep op de wetsgeschiedenis.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op artikel 16d CSV is de verjaringstermijn van artikel 13 lid 2 CSV van toepassing. Artikel 13, lid 2, CSV bepaalt dat premie, welke niet is ingevorderd binnen tien jaren na de vaststelling niet meer kan worden ingevorderd. De rechtbank is van oordeel dat uit de opzet en samenstelling van de wetsbepalingen volgt dat de vervaltermijn van voormeld artikel eveneens van toepassing is op de aansprakelijkstelling ex artikel 16d CSV (bestuurdersaansprakelijkheid). Het enkele feit dat in artikel 16a CSV (inlenersaansprakelijkheid) en 16b CSV (ketenaansprakelijkheid) de vervaltermijn van tien jaren expliciet van toepassing is verklaard is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te leiden tot de conclusie dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om de vervaltermijn van artikel 13, lid 2, CSV niet van toepassing te laten zijn op de op artikel 16d CSV gebaseerde aansprakelijkstellingen. Voorts is de rechtbank, onder verwijzing naar het arrest van het Hof ‘s-Gravenhage van 19 oktober 2006 (LJN: AZ0778), van oordeel dat uit de bewoordingen van de wetsgeschiedenis (zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1980?81, 16530, nr. 3, p. 16-17 en Memorie van Antwoord 1981/82, 16530, nr. 7, p. 44) niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de wetgever de toepasselijkheid van de onderhavige vervaltermijn uitgebreid heeft besproken en ervoor heeft gekozen niet af te wijken van de voor de hoofdschuldenaar (in casu Aannemingsbedrijf S-V B.V.) geldende hoofdregel dat de mogelijkheid tot invordering van premieschulden vervalt na de termijn van tien jaren.
De verklaring voor recht wordt afgegeven.