Rechtspraak
Werknemer is op 1 mei 2008 in dienst getreden van Torex als Revenue Accountant. Op de arbeidsovereenkomst is een proeftijd van twee maanden van toepassing. Op de laatste dag van de proeftijd wordt werknemer ontslagen, omdat Torex werknemer niet geschikt acht voor de functie. Werknemer vordert schadevergoeding wegens schending van het goed werkgeverschap. Torex zou volgens werknemer niet als goed werkgever hebben gehandeld door tot op de laatste dag van de proeftijd te wachten met het verlenen van ontslag. Voorts had Torex eerder moeten aangeven dat werknemer niet naar wens functioneerde, aldus werknemer.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Dat Torex met het ontslag tot eind juni 2008 heeft gewacht, kan haar niet worden verweten, nu de keerzijde van de strikte begrenzing van de proeftijd is dat de werkgever die gehele periode, in dit geval twee maanden, mag benutten om zich erover te beraden of hij ook na afloop van de proeftijd jegens de werknemer gebonden wil zijn. Torex heeft de proeftijd aangewend, waarvoor het is bedoeld. Of Torex gebruik heeft mogen maken van zijn proeftijdontslagbevoegdheid, oordeelt de kantonrechter als volgt. De aard van de bevoegdheid van de werkgever om de werknemer tijdens de proeftijd te ontslaan, brengt mee dat een werkgever, die van die bevoegdheid gebruik maakt omdat de werknemer niet over de verlangde vaardigheden of capaciteiten beschikt, eerst dàn op grond van artikel 7:611 BW schadeplichtig wordt indien hij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang van de werkgever bij de opzegging en het belang van de werknemer dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot uitoefening van die bevoegdheid had kunnen komen. Deze terughoudende toetsing aan de eisen van het goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW komt in een dergelijk geval overeen met die welke in het tweede lid van artikel 3:13 BW wordt voorgeschreven ter bepaling of van het aldaar als derde genoemde geval van misbruik van bevoegdheid sprake is. De bedoelde toets brengt mee dat in een geval als het onderhavige, waarin proeftijdontslag wordt verleend op de grond dat de werknemer niet voldoet (en waarin geen sprake is van de bedoeling om de ander te schaden, noch van discriminatie), slechts onder bijzondere omstandigheden van schadeplichtigheid sprake is. Dergelijke bijzondere omstandigheden hebben zich hier niet voorgedaan, zodat aan Torex de vrijheid moet worden gelaten de geschiktheid van werknemer te beoordelen. Aan de strekking van artikel 7:676 BW zou afbreuk worden gedaan, indien de rechterlijke toetsing van een (aldus gemotiveerd) proeftijdontslag zich in een geval als het onderhavige mede zou uitstrekken tot de vraag of de werkgever op goede gronden heeft gemeend dat de werknemer de geschiktheid voor de functie miste. In het door werknemer verdedigde, andersluidende standpunt zou de ontslagbescherming, waarop hij zich eerst na het verstrijken van de proeftijd had kunnen beroepen, ook binnen de proeftijd gelding hebben. Dat strookt niet met de bijzondere positie die de proeftijd in ons ontslagrecht inneemt.
Volgt afwijzing verzoek werknemer.