Naar boven ↑

Rechtspraak

V:B Shaped Windows/werknemer
Rechtbank Noord-Nederland, 30 november 2009
ECLI:NL:RBLEE:2009:BK4845

V:B Shaped Windows/werknemer

Ontbindingsverzoek wegens bedrijfseconomische redenen jegens zes werknemers geen collectief ontslag in de zin van de Wet melding collectief ontslag. Habe nichts, habe wenig-verweer leidt tot aanvulling uitkering gedurende zes maanden

Werknemer is sedert 14 november 1994 in dienst van (de rechtsvoorganger van) V:B. V:B is een bedrijf dat scheepsramen en windschermen produceert voor plezierjachten. Zij levert feitelijk aan een grote klant. De markt voor plezierjachten is met de economische crisis ingestort. Vanaf 16 oktober 2009 is werknemer arbeidsongeschikt wegens ziekte. V:B verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer en vijf collega-werknemers ter afwending van faillissement. Werknemer stelt zich op het standpunt dat het ontbindingsverzoek als een collectief ontslag moet worden aangemerkt en derhalve via het UWV WERKbedrijf moet worden afgedaan. Voorts dient volgens werknemer de WMCO-procedure te worden toegepast.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het ontbindingsverzoek houdt geen verband met de ziekte van werknemer, zodat het opzegverbod niet van toepassing is. Op grond van artikel 3 WMCO is sprake van een collectief ontslag bij ten minste twintig ontslagen. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Dat het UWV WERKbedrijf de aangewezen instantie zou zijn dergelijke ontslagen te toetsen, leidt voorts niet tot niet-ontvankelijkheid van V:B. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft V:B voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak tot ontslag. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen per 1 maart 2010.

Gelet op hetgeen is vastgesteld betreffende de financiƫle omstandigheden zijdens V:B, is aannemelijk dat zij niet in staat is een op de kantonrechtersformule gebaseerde vergoeding aan de werknemer te voldoen. Niet, althans onvoldoende is gebleken dat de moedermaatschappij van V:B in staat is V:B daarvoor de middelen te verschaffen. Het niet vaststellen van een vergoeding leidt in de gegeven omstandigheden echter tot een onbillijk resultaat. Daarom zal een vergoeding worden vastgesteld die V:B geacht moet worden te kunnen voldoen, te meer nu deze vergoeding niet ineens, doch maandelijks (in termijnen) dient te worden voldaan. Bij wijze van door V:B aan de werknemer te betalen vergoeding zal bepaald worden dat V:B gehouden is gedurende een periode van zes maanden nadat de onderhavige arbeidsovereenkomst door ontbinding is geƫindigd, een aanvulling te betalen op de door de werknemer te ontvangen uitkering of het door hem te ontvangen loon tot het niveau van zijn huidige bruto loon bij V:B, welke aanvulling wordt gemaximeerd tot (maandelijks) 30% van het huidige brutoloon van de werknemer.