Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Lyreco Nederland
Rechtbank Midden-Nederland, 2 december 2009
ECLI:NL:RBUTR:2009:BK4682

werknemer/Lyreco Nederland

Nieuwe arbeidsovereenkomst na onderbreking van 1 jaar leidt niet tot langere opzegtermijn, wel tot kennelijk onredelijk ontslag wegens lage vergoeding Sociaal Plan op grond van lage A-factor. Geen arbeidsovereenkomst in tussenliggende periode wegens ontbreken gezagsverhouding, bedongen arbeid en loonverplichting

Werknemer (54 jaar) is van 18 september 1989 tot 1 augustus 1998 in dienst geweest van (een rechtsvoorgangster van) Lyreco, in de functie van systeembeheerder. Bij uitdiensttreding van werknemer heeft hij met Lyreco afgesproken dat hij telefonisch bereikbaar zou zijn om vragen in verband met het werk op te lossen. Op verzoek van Lyreco is werknemer in 1999 weer bij haar in dienst getreden, in de functie van applicatiespecialist. De arbeidsovereenkomst is wegens een reorganisatie bij Lyreco met toestemming van de CWI opgezegd tegen 1 oktober 2008. Met de vakbonden is een Sociaal Plan overeengekomen waarbij de kantonrechtersformule met C=1 als gold. Aan werknemer is een vergoeding conform dit Sociaal Plan toegekend waarbij zijn gewogen dienstjaren enkel zijn berekend over de periode vanaf 1999 tot 2008. Thans vordert werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag alsmede schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. Volgens werknemer heeft hij namelijk tijdens het jaar dat hij uit dienst was, wel degelijk werkzaamheden verricht tegen betaling, zodat feitelijk sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Hierdoor zou sprake zijn van een langere opzegtermijn en is ten onrecht een onjuiste anciënniteit toegepast bij de vergoeding conform Sociaal Plan.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen twisten allereerst over de vraag of in de periode van 1 augustus 1998 tot 1 september 1999 tussen hen een arbeidsovereenkomst heeft (voort)bestaan. Volgens de kantonrechter is dit niet het geval. Allereerst omdat werknemer zich in deze periode niet heeft verplicht tot het verrichten van werk. Hij verrichtte wel werkzaamheden, maar de verplichting daartoe ontbrak. Hij mocht immers weigeren. Ook ontbrak er een duidelijke gezagsrelatie. Ten slotte kon niet worden gesproken van een verplichting tot het betalen van loon. Er is derhalve geen sprake van een (voortgezette) arbeidsovereenkomst in de genoemde periode. Daarmee dient de vordering inzake schadeplichtigheid van Lyreco te worden afgewezen. Uit de wetgeschiedenis van artikel 7:672 BW blijkt immers dat in het systeem van de wet ‘uit een oogpunt van flexibiliteit elke arbeidsovereenkomst in beginsel als zelfstandige arbeidsovereenkomst (dient) te worden beschouwd die los staat van eventueel voorgaande arbeidsovereenkomsten tussen betrokken partijen’ en dat ‘(k)rachtens de nieuwe systematiek (-) bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door opzegging, de opzegtermijn beschouwd (wordt) te zijn verwerkt. Een nieuwe en opvolgende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dient dan als een afzonderlijke, op zichzelf staande arbeidsrelatie te worden beschouwd. Het systeem van de wet is in dit opzicht dus heel strak en helder.’ (Kamerstukken II 1998/99, 26 257, nr. 12, p. 13).

Met betrekking tot het kennelijk onredelijk ontslag oordeelt de kantonrechter als volgt. De bijzondere omstandigheden van het geval, en wel de betrekkelijk korte duur van de onderbreking tussen 1 augustus 1998 en 1 september 1999, het voortduren van enige vorm van samenwerking tussen partijen in die periode en het feit dat werknemer op initiatief van Lyreco per 1 september 1999 weer bij haar in dienst is getreden, hadden Lyreco ertoe behoren te brengen om hem met toepassing van de hardheidsclausule, een - hogere - beëindigingsvergoeding toe te kennen. Omdat Lyreco dit heeft nagelaten, wordt haar opzegging van de arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk aangemerkt. Aan werknemer wordt een (aanvullende) schadevergoeding toegekend van afgerond € 27.000. Dit is ongeveer de helft van de beëindigingsvergoeding die hem bij de opzegging tegen 1 oktober 2008 op grond van het sociaal plan gerekend over het dienstverband van 18 september 1989 tot 1 augustus 1998 zou zijn toegekomen.