Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 10 december 2009
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8298
Ondernemingsraad van de Dienst Stadstoezicht/Gemeente Amsterdam
De gemeente Amsterdam is voornemens een deel van de activiteiten van de Stadstoezicht te verzelfstandigen en (op termijn) te privatiseren. In het voorgenomen besluit tot verzelfstandiging van de fiscale handhaving is voorzien dat ten gevolge van de verzelfstandiging 114 fte zullen overgaan van Stadstoezicht naar Cition. Zij zullen als ambtenaar worden ontslagen en op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst treden bij Cition. Dit betekent dat zij niet langer zullen vallen onder de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (hierna: NRGA), maar onder de CAO Particuliere Beveiliging (hierna: CAO). Daarnaast zal een groep medewerkers, bestaande uit 42 fte bijzondere opsporingsambtenaren, vanuit Stadstoezicht worden gedetacheerd bij Cition. De Ondernemingsraad van de Dienst Stadstoezicht heeft, kort gezegd, geadviseerd om het voorgenomen besluit tot verzelfstandiging van de fiscale handhaving niet te nemen. De ondernemer heeft te kennen gegeven desalniettemin uitvoering te gaan geven aan het voorgenomen besluit. De Ondernemingsraad van de Dienst Stadstoezicht verzoekt de Ondernemingskamer te verklaren dat de gemeente Amsterdam (hierna: de ondernemer dan wel de gemeente) bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit van 21 april 2009 heeft kunnen komen; het genomen besluit in te trekken en de gevolgen ongedaan te maken.
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. De Ondernemingskamer stelt vast dat in het bestreden besluit besloten ligt dat zal worden overgegaan tot privatisering van de (op grond van het besluit) in Cition verzelfstandigde onderdelen van Stadstoezicht. Het tijdstip waarop dat zal gebeuren, is in het besluit niet vastgesteld; de gemeente heeft betoogd dat zij wil voorkomen dat een monopolist in de markt wordt gezet en dat daarom het tijdstip van privatiseren afhankelijk zal worden gesteld van ontwikkelingen op de markt. Terecht heeft de ondernemingsraad erop gewezen dat onduidelijk is gebleven wanneer sprake zal zijn van een monopoliepositie die aan privatisering in de weg staat. De gemeente heeft daarmee in het vage gelaten op welke gronden te zijner tijd het tijdstip van privatisering zal worden bepaald. De Ondernemingskamer is echter van oordeel dat, mede lettend op het door de ondernemingsraad niet bestreden betoog van de gemeente, het vanwege de complexiteit van het besluitvormingstraject praktisch en juridisch niet haalbaar is om reeds nu de precieze criteria voor de privatisering vast te leggen, deze onduidelijkheid in het bestreden besluit niet van dien aard is dat zij noopt tot de conclusie dat de ondernemer in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
Met betrekking tot de achteruitgang in arbeidsvoorwaarden heeft de ondernemer terecht gewezen op het Sociaal Plan dat voorziet in overgangsregelingen, waardoor een geleidelijke afbouw plaatsvindt. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of Cition onder de werkingssfeer van de CAO valt of zou moeten worden gebracht. Ook het door partijen gevoerde debat over de gehoudenheid van de gemeente tot het toepassen van de in de artikelen 7:662 en verder BW bedoelde regeling - wat daar verder van zij - kan hier buiten beschouwing blijven. Hetzelfde geldt voor de stelling van de ondernemingsraad dat het NRGA in de weg staat is aan eenzijdige vaststelling van een sociaal plan. Met betrekking tot de klacht van de ondernemingsraad dat de medezeggenschap bij Cition in de periode voorafgaand aan de oprichting van een ondernemingsraad aldaar onvoldoende gewaarborgd is geldt het volgende. De gemeente heeft in haar verweerschrift voorts - onweersproken - gesteld dat de voorbereidingen voor het instellen van een ondernemingsraad bij Cition reeds zijn getroffen en dat die ondernemingsraad circa vier à vijf maanden na de datum van verzelfstandiging in functie kan zijn, en zij heeft herhaald dat besluitvorming door Cition zoveel mogelijk wordt aangehouden totdat een ondernemingsraad is geïnstalleerd. Dat met deze gang van zaken de medezeggenschapsrechten op onaanvaardbare wijze (dreigen te) worden aangetast, kan naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet worden volgehouden.
Volgt afwijzing van het verzoek.