Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 18 november 2009
ECLI:NL:RBSHE:2009:BL5226
werkneemster/Expo Eindhoven
Werkneemster is in 1992 in dienst getreden van de Expo Eindhoven, laatstelijk in de functie van shopmanager. In 2007 is de Expo overgenomen door de heer Meulendijks en is de functie van werkneemster komen te vervallen, omdat de echtgenote van Meulendijks voortaan haar functie ging vervullen. Meulendijks heeft werkneemster de functie van verkoopmedewerkster aangeboden, maar werkneemster heeft uiteindelijk deze functie niet geaccepteerd omdat de salarisvermindering van 34% onaanvaardbaar was. Expo heeft vervolgens met toestemming van het UWV WERKbedrijf de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2009 zonder toekenning van een vergoeding. Thans verzoekt werkneemster ontbinding tijdens de opzegtermijn onder toekenning van C=1.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Allereerst merkt de kantonrechter op dat uit de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat de wetgever geen bewuste keuze heeft gemaakt voor de opzeggings- of ontbindingsprocedure. Het stond werkneemster derhalve vrij om te kiezen voor de ontbindingsprocedure, ook op het moment dat door het UWV WERKbedrijf reeds een vergunning was verstrekt en deze was benut voor een opzegging. Artikel 7:685 BW bepaalt niet voor niets dat ieder der partijen te allen tijde bevoegd is om zich tot de kantonrechter te wenden. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat ook werkgevers de afgelopen jaren de weg van artikel 7:685 BW wisten te vinden wanneer men een arbeidsovereenkomst wenste te beƫindigen met een werknemer aan wie de arbeidsovereenkomst niet kon worden opgezegd, en de mogelijkheid van ontbinding in hun belang was. De kantonrechter vermag dan ook niet in te zien waarom in dit geval werkneemster door een wettelijk geboden mogelijkheid te kiezen 'misbruik van procesrecht' zou maken. Dit klemt temeer omdat de weg van artikel 7:685 BW rechtstreeks voert tot een beoordeling door een onafhankelijke rechter als bedoeld in artikel 6 EVRM, terwijl de UWV WERKbedrijf-procedure primair leidt tot beoordeling door een qua samenstelling onbekende ontslagcommissie die niet voldoet aan artikel 6 EVRM. Het feit dat werkneemster haar verzoek uitsluitend heeft ingediend met het oogmerk een vergoeding te verkrijgen, doet hieraan niet af. Werkneemster kan daarbij immers belang hebben.
Genoegzaam is gebleken dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Het voorstel van Expo aan werkneemster om in dienst te blijven als verkoopmedewerkster met een salarisvermindering van 34% is niet zodanig geweest dat werkneemster in redelijkheid het aanbod niet mocht weigeren. Voorts is sprake van een aanzienlijke wijziging van de omstandigheden ten nadele van werkneemster, immers zij werd van shopmanager gedemoveerd tot verkoopmedewerkster, zodat in ieder geval in de geest van artikel 7:665 BW de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan Expo moet worden toegerekend. Hoewel de kantonrechter het beroep van Expo op haar financiƫle perikelen in algemene zin aannemelijk acht, mede gelet op de huidige economische situatie, heeft Expo haar stelling specifiek onvoldoende onderbouwd.
Volgt ontbinding met C=1.