Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Gelderland, 17 februari 2010
ECLI:NL:RBARN:2010:BL4899

werknemer/werkgever

Ontslag statutair bestuurder wegens overtreding leaseprotocol niet kennelijk onredelijk. Bestuurder aansprakelijk voor schade wegens onbehoorlijk bestuur

Werknemer is sinds 1976 in dienst van werkgever. Met ingang van 1998 is werknemer statutair bestuurder. In augustus 2008 wordt werknemer door de AVA geschorst wegens het meermalen in strijd handelen met de bedrijfsregeling inzake leasecontracten. In september 2008 wordt werknemer door de AVA ontslagen wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging alsmede een onregelmatige opzegging. Werkgever vordert in reconventie schadevergoeding wegens onbehoorlijk bestuur van werknemer, onder meer bestaande uit het overtreden van het verbod op nevenactiviteiten en belangenverstrengeling.

De rechtbank oordeelt als volgt. Er is geen sprake van kennelijk onredelijk ontslag. De gevolgen van het ontslag zijn voor werknemer gering. Hij heeft zelfs gesteld dat hij geen WW-uitkering heeft aangevraagd, omdat hij die niet nodig heeft. De ontslaggronden van werkgever zijn eveneens mager, waardoor de wederzijdse belangen in evenwicht zijn. In een dergelijke situatie is geen sprake van kennelijke onredelijkheid. Met betrekking tot de door de werkgever ingebrachte feiten en omstandigheden die na het ontslag aan het licht zijn gekomen, oordeelt de rechtbank dat deze krachtens vaste rechtspraak niet in de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag mogen worden betrokken. Ten aanzien van de vordering van werknemer tot uitbetaling van structurele bonussen als looncomponent over de opzegtermijn, overweegt de rechtbank dat werknemer niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de bonus over 2008. Ook deze vordering wordt afgewezen.

Met betrekking tot de vordering in reconventie oordeelt de rechtbank dat het verwijt inzake het onrechtmatig declareren niet aan artikel 2:9 BW, maar aan artikel 7:611 BW moet worden getoetst en in zoverre buiten beschouwing moet blijven. Wel acht de rechtbank sprake van een ernstig verwijt door de AVA niet in te lichten over mogelijke belangenverstrengeling middels participatie in een onderneming door werknemer. De zaak wordt verder aangehouden voor nadere bewijsvoering.