Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 maart 2010
ECLI:NL:RBMID:2010:BM8669
werknemer/statutair directeur X BV in persoon
Werknemer is tot 16 september 2006 als chauffeur in loondienst geweest van X BV. Tijdens het dienstverband is er een discussie ontstaan over de betaling van toeslagen, nakoming van de cao, betaling van overwerk en betaling van niet toegepaste salarisverhogingen en onkosten. Na einde dienstverband heeft werknemer X BV gedagvaard en betaling gevorderd. Bij zitting van 7 februari 2008 heeft de statutair directeur een vaststellingsovereenkomst gesloten waardoor X BV tegen finale kwijting een bedrag van € 18.000 aan werknemer zou betalen. Op 12 februari 2008 heeft X BV surseance van betaling verzocht en in april is het faillissement aangevraagd. De betalingen aan werknemer zijn uitgebleven. Werknemer vordert thans betaling van het verschuldigde bedrag van de bestuurder in persoon. Volgens werknemer valt de statutair directeur een ernstig verwijt te maken, omdat deze twee werkdagen voor surseance een verbintenis is aangegaan, waarvan hij wist of had kunnen weten dat X BV deze verplichting niet zou kunnen nakomen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286 (Beklamel) kan een bestuurder aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad wanneer hij de rechtspersoon, waarvan hij bestuurder is, een overeenkomst laat sluiten met een derde, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de rechtspersoon niet (tijdig) zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de schade die de derde tengevolge van de wanprestatie lijdt. Het wekken of in stand houden van een onterechte schijn van kredietwaardigheid van die rechtspersoon is onzorgvuldig, omdat aldus het gevaar in het leven wordt geroepen dat de wederpartij, uitgaande van die onterechte schijn van kredietwaardigheid, onbewust een voor hem risicovolle transactie aangaat en uitvoert. Wanneer dat gevaar zich realiseert, is de bestuurder aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
De vordering van werknemer op X BV bestond al vóór het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Die vordering was immers het onderwerp van geschil in de procedure bij de kantonrechter. De vordering van werknemer op X BV is door het sluiten van de overeenkomst niet groter geworden. Weliswaar kan worden betoogd dat werknemer door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een deel van zijn vordering heeft prijsgegeven – en dat hij dus in die zin schade heeft geleden – maar nu hij het in zijn macht heeft om de vaststellingsovereenkomst wegens niet-nakoming te ontbinden en de vordering vervolgens in haar oorspronkelijke omvang bij de curator in te dienen, is dat geen schade die voor rekening van de statutair directeur dient te worden gebracht. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat werknemer onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat hij door het handelen van de statutair directeur in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin hij verkeerde voordat de vaststellingsovereenkomst werd gesloten. Van (blijvende) schade als gevolg van schending van de Beklamel-norm is immers niet gebleken. In het midden kan dus blijven of de bestuurder daadwerkelijk onzorgvuldig heeft gehandeld bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.
Volgt afwijzing vordering.