Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 juli 2010
ECLI:NL:RBSHE:2010:BN2992
Keijsers/X
In deze zaak is voldoende aannemelijk geworden dat een ex-werknemer (X) van een failliete rechtspersoon (Erco) onrechtmatige concurrentie voert jegens de rechtspersoon die de activa van de failliet heeft gekocht (Keijsers). De enkele omstandigheid dat X thans in dienst is bij een nieuwe werkgever (Verschuren) en namens die nieuwe werkgever Keijsers beconcurreert waardoor het zakelijk belang van Keijsers kan worden geschaad, brengt op zichzelf niet met zich mee dat X jegens Keijsers onrechtmatig handelt. Voor zover X daarbij (ook) gebruik maakt van kennis of informatie die hij in dienst van Erco heeft verkregen, wordt dat nog niet anders. In dit geval is echter naast voornoemde omstandigheden sprake van bijkomende omstandigheden die de concurrentie van X jegens Keijsers onrechtmatig maken.
De eerste omstandigheid is dat X vanaf 1 november 2004 als projectleider bij Erco heeft gewerkt. In deze functie was hij voor de Rabobank-coöperaties het gezicht en aanspreekpunt van Erco. Ter zitting heeft X bevestigd goede contacten te onderhouden met zowel de medewerkers van de afzonderlijke coöperaties als met de ‘overkoepelende’ adviseurs. Met laatstgenoemde adviseurs heeft hij naar eigen zeggen wekelijks contact. Sinds 14 juni 2010 bekleedt hij bij Verschuren eenzelfde functie en bedient hij ook hier de Rabobank-coöperaties. Volgens X heeft hij de door Keijsers op 10 juni 2010 aangeboden arbeidsovereenkomst afgeslagen, terwijl hij nog geen zicht had op een nieuwe baan en/of contacten had met Verschuren. Diezelfde dag zou hij door een toevallige samenloop van omstandigheden op sollicitatiegesprek zijn geweest bij Verschuren.
De tweede omstandigheid is dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Rabobank-coöperaties die voorheen klant waren van Erco thans allemaal klant zijn geworden van Verschuren. Zelfs Rabobank-coöperaties die nog projecten hadden lopen bij Erco zijn naar Verschuren overgestapt. Hoewel het, zeker na een faillissement, niet ongebruikelijk is dat er klanten zijn die hun cont(r)acten met de (opvolger van de) failliet opzeggen, is het op zijn minst opmerkelijk dat al deze Rabobank-coöperaties naar Verschuren zijn overgestapt. Dit geldt temeer nu X ter zitting heeft erkend dat hij bij Verschuren niet een vacante bestaande functie vervult, maar een nieuwe vrijgekomen functie en dat de Rabobank-coöperaties tezamen een ‘megaklant’ zijn.
De derde omstandigheid is dat X twee dagen na de faillietverklaring op eigen titel e-mails aan de Rabobank-coöperaties en andere voormalige klanten van Erco heeft gezonden. Deze e-mails wekken de indruk dat X zal gaan werken respectievelijk werkt voor de opvolger van Erco. Hierbij speelt ook een rol dat X – in tegenstelling tot Keijsers – geen enkele productie heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Zo had het voor de hand gelegen dat hij verklaringen van een aantal Rabobank-coöperaties zou hebben overgelegd, waaruit zou blijken dat hij hen direct voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij niet bij de opvolger van Erco werkzaam is, maar bij een derde.
De vierde omstandigheid is dat X omzetgegevens van Erco met betrekking tot de Rabobank-coöperaties direct na het faillissement naar zijn privé e-mailadres heeft gemaild. X heeft betoogd dat hij de omzetgegevens slechts in het kader van bonusafspraken naar zijn privé e-mailadres heeft gezonden en dat hij absoluut niet de bedoeling had en heeft om deze gegevens ten behoeve van Verschuren te gebruiken. Dit verweer is onvoldoende om de verdenking van misbruik die X op zich heeft geladen te ontzenuwen.
De vijfde omstandigheid is dat X na het faillissement van Erco het door hem gebruikte, doch op naam van Erco staande en door de curator geblokkeerde mobiele telefoonnummer op zijn eigen naam heeft laten overschrijven. Vast staat dat de curator zijn hiervoor vereiste medewerking niet heeft verleend. De stelling van X dat hij niet wist dat hij hiervoor de toestemming van de curator nodig had, komt de voorzieningenrechter ongeloofwaardig voor. Alle mobiele telefoonnummers waren niet voor niets door de curator afgesloten. X wist als geen ander dat dit telefoonnummer van groot belang was voor met name de communicatie met de Rabobank-coöperaties. Door zijn actie kwamen de Rabobank-coöperaties met hun opdrachten, ook toen X al in dienst was bij Verschuren, automatisch bij hem terecht en heeft Keijsers niet de mogelijkheid gekregen om op een eerlijke wijze met X/Verschuren te concurreren. Hier komt bij dat X het inmiddels op zijn naam staande telefoonnummer wederom heeft laten blokkeren toen hij de bijbehorende simkaart aan de curator afgaf, zodat Keijsers geen gebruik kon maken van dit telefoonnummer. De voornoemde omstandigheden brengen, bezien in hun onderlinge samenhang, volgens de voorzieningenrechter met zich mee dat X jegens Keijsers onrechtmatig handelt, zodat het gevorderde verbod om gedurende twee jaar contact te houden met de door Keijsers van Erco overgenomen klanten, in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Een volledige toewijzing van het gevorderde verbod gaat volgens de voorzieningenrechter echter te ver nu dat zou neerkomen op een concurrentiebeding dat partijen nooit zijn overeengekomen. Het verbod wordt door daarom in duur beperkt tot zes maanden en in omvang tot de Rabobank-coöperaties die voorheen klant waren van Erco.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op de beweerdelijk geleden schade merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Uitgangspunt bij de beoordeling van een vordering in kort geding tot veroordeling van betaling van een geldsom als voorschot op een uitkering inzake schadevergoeding is dat toewijzing in beginsel slechts mogelijk is wanneer voldoende aannemelijk is dat ook in een bodemprocedure het door de voorzieningenrechter in het kort geding toegekende bedrag zal worden toegewezen. De omvang van de door Keijsers gevorderde schadevergoeding is echter niet voldoende aannemelijk geworden om te kunnen worden toegewezen. Hoewel goed denkbaar is dat Keijsers schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatige concurrentie door X, is er een nader onderzoek nodig met betrekking tot de daadwerkelijke omvang en de causaliteit, waartoe het kort geding zich in het algemeen niet leent. Deze vordering wordt daarom afgewezen.