Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 september 2010
ECLI:NL:RBSHE:2010:BO3278
werknemer/Mebin BV
Werknemer is van 1 februari 1972 tot 1 mei 1995 in dienst van Mebin geweest. In 1995 heeft hij gebruikgemaakt van de vervroegde uittredingsregeling. Met ingang van 1 mei 1998 is hij gepensioneerd. Tijdens zijn dienstverband, alsmede na afloop van het dienstverband had werknemer, als een van de 15 oorspronkelijke medewerkers van de VerkoopAssociatie Nederlands Cement, aanspraak op een bijdrage van Mebin van 60% van de premie van zijn totale ziektekostenverzekering (de standaardpremie, alsmede de premie van de vrijwillige aanvullende verzekering), met inbegrip van de premie ten behoeve van zijn partner. Deze bijdrage is voor gepensioneerden opgenomen in artikel 6.3 van de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaardenregeling, het zogeheten 'gele boekje', welke regeling van toepassing was op het in dienst zijnde personeel dat niet viel onder de reikwijdte van de binnen Mebin van toepassing zijnde cao. Met ingang van 1 januari 2006 is Mebin, in verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per die datum, opgehouden om de regeling toe te passen. Zij heeft een afbouwregeling toegepast. De afschaffing van de regeling heeft zonder overleg met werknemer plaatsgevonden. Werknemer vordert voortzetting van de 60%-regel. Mebin beroept zich op artikel 7:613 jo. 7:611 jo. 6:248/258 BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Er is geen sprake van een eenzijdig wijzigingsbeding. Hoewel de invoering van de Zvw een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW oplevert, betekent dit niet dat Mebin in het geheel de regeling niet meer hoefde toe te passen. Werknemer behoefde in beginsel ook niet te verwachten dat zijn bestaande aanspraak – waarop hij mogelijk ook zijn uitgavenpatroon heeft afgestemd – substantieel zou verminderen dan wel geheel zou komen te vervallen. In dat verband is van belang dat hij als gepensioneerde weinig tot geen mogelijkheden heeft om het wegvallen van de bijdrage te compenseren. Daargelaten de verplichtingen die werknemer als (voormalig) goed werknemer jegens Mebin heeft (en waarop Mebin een beroep doet), heeft het op de weg van Mebin als (voormalig) goed werkgever gelegen, minst genomen, om met werknemer overleg te voeren over een aanpassing van de bijdrageregeling. Mebin heeft niet althans onvoldoende onderbouwd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werknemer na 1 januari 2006 nog een gelijkwaardige bijdrage in de premie voor de zorgverzekering verwacht. De omstandigheid dat de OR met de afschaffing van de bijdrageregeling heeft ingestemd is hierbij niet van betekenis. Mebin heeft niet aangevoerd en nergens uit blijkt dat voortzetting van een aangepaste, soortgelijke bijdrageregeling voor haar tot onaanvaardbaar hogere kosten leidt. Aan werknemer komt een vergoeding toe die gelijk is aan de vergoeding voor de inwerkingtreding van de Zvw.