Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 26 november 2010
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5270
Ondernemingsraad APM Terminals Rotterdam/APM Terminals Rotterdam
APM Terminals Rotterdam heeft de ondernemingsraad (OR) bij brief van 1 april 2010 advies gevraagd over het voorgenomen besluit administratieve werkzaamheden op de afdeling 'Finance and Administration' (hierna de afdeling F:A te noemen) uit te besteden aan Maersk Global Service Center, een in India gevestigde onderneming die eveneens onderdeel is van het APM-concern. De OR wordt gevraagd voor uiterlijk 15 mei 2010 te reageren. In overleg met de bestuurder – aldus de OR – is de adviesaanvraag aangehouden tot 18 mei 2010. Op 20 mei 2010 bericht de bestuurder aan de OR dat zij niet binnen de gestelde termijn hebben geadviseerd, zodat het voorgenomen besluit van 1 april 2010 zal worden geëffectueerd. Naar het oordeel van de OR is het besluit kennelijk onredelijk, doordat geen redelijke termijn in acht is genomen.
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt in zijn algemeenheid dat de ondernemer die een voorgenomen besluit op grond van de Wet op de ondernemingsraden ter advisering aan de ondernemingsraad heeft voorgelegd, in beginsel pas mag overgaan tot het nemen van het voorgenomen besluit nadat het gevraagde advies is uitgebracht. Hieruit volgt dat het hier aan de orde zijnde besluit, dat APM Terminals Rotterdam heeft genomen zonder het advies van de ondernemingsraad af te wachten, kennelijk onredelijk is op de grond dat aldus het in genoemde wet neergelegde recht op medezeggenschap is geschonden. Op het hiervoor vermelde uitgangspunt zijn weliswaar uitzonderingen denkbaar, doch van omstandigheden die een dergelijke uitzondering rechtvaardigen, is in deze zaak onvoldoende gebleken. In casu had het op de weg van APM gelegen om in overleg te treden met de OR om het belang van een spoedige besluitvorming te benadrukken. Het besluit is derhalve kennelijk onredelijk.