Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemsters/Personeelsvoorziening Brabant Busvervoer
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24 december 2010
ECLI:NL:RBBRE:2010:BO8993

werkneemsters/Personeelsvoorziening Brabant Busvervoer

Werkneemster ten onrechte op de transferlijst bij overgang van concessie geplaatst. Uitleg van Wet personenvervoer 2000. Rangorde tussen directe, indirect herleidbare en indirect niet-herleidbare werknemers. Afspiegelingsbeginsel

Werkneemsters zijn in dienst van Veolia. Op 1 juli 2010 is bekend geworden dat Veolia de concessie Veluwe heeft verloren aan vervoersmaatschappij Syntus. In september en oktober 2010 heeft tussen Veolia en Syntus overleg plaatsgevonden in het kader van de Wet personenvervoer 2000 (Wpv). Op 12 november 2010 heeft Veolia aan Syntus de transferlijst aangeboden, waarop 11 medewerkers van Veolia staan die zijn aan te merken als niet herleidbaar, indirect personeel dat overgaat naar Syntus. Op deze lijsten staan ook werkneemsters. Zij vorderen thans dat zij van deze lijsten worden afgehaald en wedertewerkstelling in hun eigen functie. Volgens werkneemsters zijn zij indirect niet-herleidbare werknemers, zodat op hen het reguliere afspiegelingsbeginsel moet worden toegepast. Daarnaast zou Veolia het verkeerde refertejaar hebben gebruikt bij vaststelling van de transferlijsten en zouden er ten onrechte 9 fte indirect herleidbare werknemers op de lijst van directe werknemers zijn geplaatst. Indien deze werknemers op de lijst van indirecten worden geplaatst, dan is het totaal aantal fte indirecten bereikt en komen werkneemsters niet in aanmerking voor overgang. Hetzelfde geldt met betrekking tot 7 indirect herleidbare werknemers die in het geheel niet op de lijst staan.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Waar Veolia heeft erkend dat de verhouding tussen de verloren omzet van de concessie Veluwe en de openbaarvervoersomzet van het gehele concern is gebaseerd op het boekjaar 2008 en niet op het boekjaar 2009, staat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter vast dat de vaststelling van het aantal over te dragen indirecte werknemers niet is geschied conform de regel van artikel 37 lid 2 Wpv. Deze bepaling schrijft immers voor dat de bedoelde omzetberekening wordt gebaseerd op het laatst afgesloten boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de concessieovergang plaatsvindt. Aan deze vaststelling worden evenwel geen conclusies verbonden, omdat bij toepassing van het juiste refertejaar werkneemsters niet beter af zouden zijn.

Wat de plaatsing van de 9 fte op de lijst van directe werknemers betreft, oordeelt de kantonrechter als volgt. Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter voorlopig van oordeel is dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wpv blijkt dat de wetgever heeft bedoeld een rangorde aan te brengen bij het overdragen van herleidbaar directen/indirecten en de niet-herleidbaar directen/indirecten aan de opvolgend concessiehouder (TK 1999-2000, 26 546, nr. 7). De kantonrechter leidt hieruit af dat invulling van het aantal indirecten, dat op grond van artikel 37 lid 2 Wpv moet worden overgedragen, eerst geschiedt middels het aanwijzen van de individuele werknemers betrokken bij de concessie (dus de herleidbaar indirecten). Vervolgens zal (indien er geen herleidbaar indirecten meer zijn) opvulling van de niet tot een individu te herleiden arbeidsplaatsen geschieden middels het aanwijzen van werknemers conform de regels van het Ontslagbesluit. De kantonrechter volgt de stelling van werkneemsters dan ook dat, als blijkt dat er meer werknemers thuis horen op de lijst van herleidbaar indirecten, de lijst van niet-herleidbaar indirecten korter wordt en de plaatsing van werkneemsters op die lijst wellicht niet meer aan de orde is. De kantonrechter overweegt dat de inhoud van de functie van de betreffende negen medewerkers (vervoersondersteuners) bepalend is voor de beantwoording van de vraag of zij moeten worden aangemerkt als direct of indirect personeel. Of Veolia deze medewerkers eerder in het traject van de concessieovergang als indirect heeft aangemerkt, kan in die afweging wel een aanwijzing vormen. De kantonrechter oordeelt uiteindelijk dat vervoersondersteuners behoren tot het directe personeel.

Wat het niet plaatsen van indirect herleidbare werknemers op transferlijsten betreft, oordeelt de kantonrechter als volgt. Uit de wet noch de parlementaire geschiedenis blijkt dat de voormalig concessiehouder de vrijheid heeft bepaalde herleidbaar indirecte werknemers buiten de overgang van rechtswege ex artikel 37 Wpv te houden. Wellicht dat in het kader van het zogenoemde artikel 40-overleg tussen de voormalige en nieuwe concessiehouder kan worden overeengekomen dat enkel de arbeidsplaats en niet de betreffende directeur (en anderen) zelf zal worden overgedragen (hetgeen vanwege zijn concurrerende positie wel voor de hand ligt), maar dat laat onverlet dat de arbeidsplaats van de concessiedirecteur op de transferlijst van herleidbaar indirecten dient voor te komen. De kantonrechter oordeelt dat 2 fte ten onrechte niet op de lijst zijn geplaatst. Dit wil echter niet zeggen dat werkneemsters niet alsnog zouden overgaan.

Getoetst moet derhalve worden aan artikel 37 lid 4 Wpv. Ten aanzien van werkneemster A wordt geoordeeld dat Veolia het afspiegelingsbeginsel juist heeft toegepast. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter staan de werkzaamheden van werkneemster B in een te ver verwijderd verband met de concessie om te kunnen oordelen dat zij daardoor ook in voldoende mate deels werkzaam is voor de concessie Veluwe. Dit betekent dat zij niet onder de werking van artikel 37 lid 1 sub b Wpv is te brengen. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat haar unieke functie door de overgang van concessie is komen te vervallen.

Volgt afwijzing van de vordering met betrekking tot werkneemster A en toewijzing van de vordering met betrekking tot werkneemster B.