Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/Hermans : Schuttevaer Notarissen NV
Rechtbank Midden-Nederland, 5 januari 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0454

werknemers/Hermans : Schuttevaer Notarissen NV

Begroting schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag. Habe nichts-verweer slechts van toepassing indien vergoeding tot onaanvaardbare gevolgen leidt

Bij tussenvonnis van 12 mei 2010 is voor recht verklaard dat het ontslag van werknemers door Hermans : Schuttevaer Notarissen NV (H:S) kennelijk onredelijk is. Teneinde de hoogte van de schadevergoeding te bepalen zijn werknemers in de gelegenheid gesteld om de door hen gestelde schade nader te specificeren aan de hand van concrete omstandigheden en facturen die de hoogte van hun schade bepalen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Een schadebegroting op basis van te verwachten werkloosheid en terugval op bijstandsniveau is alleen dan maatgevend, als sprake is van ernstige tekortkoming aan de zijde van werkgever. In casu is daar geen sprake van. Voor de vaststelling van de schade dient dan ook rekening te worden gehouden met de geleden schade door al ondervonden werkloosheid, althans een ontvangen lager inkomen, alsmede met nog te lijden schade in de vorm van weinig kans op het vinden, althans behouden, van werk en een te verwachten werkloosheid. In aanmerking wordt hierbij nog genomen dat bij beëindigen van de arbeidsovereenkomst voor H:S niet te verwachten was dat werknemers een nieuwe werkkring zouden vinden. Op werknemers rust uiteraard de verplichting om de schade te beperken. Van het niet nakomen van deze verplichting is onvoldoende gebleken. De hiervoor genoemde schadebepalende elementen zijn moeilijk daadwerkelijk te begroten en zullen daarom moeten worden geschat.

De schade van werknemer 1 wordt als volgt begroot. Werknemer was ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 56 jaar oud en bijna 10 jaar bij H:S in dienst. Aan de hand van waardering van goede en kwade kansen en het inzicht dat partijen aan de kantonrechter hebben verschaft over de kansen van werknemer op de arbeidsmarkt, schat de kantonrechter in dat werknemer na de opzegging drie en een half jaar nodig zal hebben om andere (passende) arbeid te verwerven op het niveau dat zij bij H:S had. Uitgaande van de in het schaderapport opgenomen gegevens, welke als zodanig niet gemotiveerd door H:S zijn betwist, volgt dat de inkomensachteruitgang alsdan tot 1 april 2013 € 33.361,81 bruto bedraagt. De kantonrechter acht bovendien voldoende komen vast te staan dat werknemer pensioenschade lijdt, deze schade wordt aan de hand van het overgelegde schaderapport geschat op € 6.992,75. De totale schade wordt derhalve geschat op een bedrag van € 40.354,56 bruto.

Ten aanzien van het habe nichts-verweer overweegt de kantonrechter dat de schadevergoedingsverplichting slechts kan worden gematigd, indien toekenning van een volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden (art. 6:109 BW jo. art. 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2 BW). Daarvan is in casu geen sprake.