Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Exter BV
Gerechtshof Amsterdam, 16 november 2010
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP1429

werknemer/Exter BV

Ontslag 45-jarige werknemer met 27 dienstjaren niet kennelijk onredelijk

Werknemer (48 jaar) is sinds 1980 in dienst van Exter. Wegens een reorganisatie is de functie van werknemer komen te vervallen. Met toestemming van de CWI is de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 september 2007. Exter heeft in samenspraak met de ondernemingsraad een Sociaal Plan opgesteld, inhoudende een outplacementtraject en aanvulling van de WW-uitkering. Bij brieven van 28 januari 2008 en 25 juli 2008 heeft FNV Bondgenoten namens werknemer aanspraak gemaakt op een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Bij dagvaarding van 16 januari 2009 heeft werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag gevorderd. Volgens Exter is de vordering verjaard.

Het hof oordeelt als volgt. Met betrekking tot het verweer van Exter ex artikel 7:683 BW overweegt het hof dat de vordering van werknemer nakoming van een verbintenis tot schadevergoeding op grond van artikel 7:681 BW betreft. Op de stuiting van de verjaring van een dergelijke vordering is artikel 3:317 lid 1 BW van toepassing. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een schuldeiser meer dan één keer de lopende verjaring stuit door het doen van een mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt, zodat het verweer van Exter faalt.

Alles afwegende komt het hof tot de conclusie dat het aan werknemer gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk is omdat, mede gezien de door Exter getroffen voorzieningen (outplacement en aanvulling WW-uitkering), niet kan worden gezegd dat Exter is tekortgeschoten in haar verplichtingen als goed werkgeefster.

Volgt bekrachtiging vonnis van de kantonrechter.