Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 1 december 2010
ECLI:NL:RBUTR:2010:BP2005
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen/werknemer
Werknemer (47 jaar) is sinds 1997 in dienst van het CBR, laatstelijk in de functie van Senior Medisch Adviseur. In dat kader beoordeelt hij mensen op hun medische geschiktheid in verband met afgifte van een vaarbewijs of rijbewijs. Tot juli 2006 heeft hij docenten van de cursus Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA) les gegeven over alcohol, de werking op de hersenen en alcohol in het verkeer. Op 21 mei 2010 heeft werknemer een ernstig verkeerongeval veroorzaakt en is hem zelf de maatregel EMA opgelegd alsmede zijn rijbewijs ingetrokken. Werknemer heeft dit lange tijd verzwegen voor het CBR. Werknemer is sinds het ongeval gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Thans verzoek het CBR ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft in een laat stadium (na drie weken) het CBR in kennis gesteld van het feit dat hij een ongeluk had gehad. Hij heeft niet gemeld dat de verdenking bestond dat de oorzaak voor dit ongeval was gelegen in een alcoholpromillage hoger dan wettelijk is toegestaan. Voorts heeft werknemer geen melding gemaakt van het feit dat hem een EMA-maatregel is opgelegd en dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Het CBR heeft via geruchten vernomen dat het ongeval van werknemer te wijten zou zijn aan overmatig alcoholgebruik. Vervolgens is het CBR in haar eigen dossiers nagegaan of de EMA-maatregel is opgelegd en heeft zij het strafrechtelijk dossier opgevraagd. Deze handelwijze kan niet worden bestempeld als onrechtmatige bewijsgaring. Werknemer heeft gehandeld, terwijl hij in dienst is bij een instantie die in het leven is geroepen om een bijdrage te leveren aan de verkeersveiligheid en tot taak heeft cursussen te verzorgen om mensen te wijzen op de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer en te beoordelen of mensen medisch geschikt zijn om aan het verkeer deel te nemen. Dit brengt met zich dat aan werknemers, in ieder geval die met een functie en positie van werknemer, hoge integriteitseisen op het gebied van de verkeersdeelname mogen worden gesteld, waarbij niet noodzakelijkerwijs het privéleven wordt uitgesloten. Werknemer heeft hier niet alleen niet aan voldaan, maar heeft tevens gepoogd dit aan het oog van het CBR onttrokken te houden en heeft niet getoond het laakbare van zijn handelen in te zien. De kantonrechter is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd een dringende reden opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.