Naar boven ↑

Rechtspraak

Ondernemingsraad Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie/Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie
Gerechtshof Amsterdam, 20 januari 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP3004

Ondernemingsraad Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie/Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie

Intentieverklaring tot fusie van twee verenigingen is een adviesplichtig voorgenomen besluit ex artikel 25 WOR

De Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) is een samenwerkingsverband van (koepels van) patiëntenorganisaties. Zij fungeert als platform voor gemeenschappelijke beleidsontwikkeling en belangenbehartiging op inhoudelijke thema's. NPCF werkt al geruime tijd op verschillende gebieden samen met de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (hierna CG-Raad te noemen en tezamen met NPCF de verenigingen te noemen). De verenigingen overwegen een fusie. Op 23 november 2010 hebben de verenigingen een 'intentieverklaring tot samenwerking' ondertekend. De ondernemingsraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de intentieverklaring een adviesplichtig besluit als bedoeld in artikel 25 lid 1 WOR is. Hij heeft erop gewezen dat de intentieverklaring een overeenkomst tot samenwerking of fusie is, waarbij sprake is van overdracht van de zeggenschap over de onderneming, het aangaan van een duurzame samenwerking met een andere onderneming, en belangrijke wijzigingen in de organisatie van de onderneming en in de verdeling van de bevoegdheden. De ondernemingsraad klaagt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld tevoren advies uit te brengen en voor voldongen feiten lijkt te komen staan.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Er is sprake van een adviesplichtig besluit. De intentieverklaring brengt immers – ten minste – een duurzame samenwerking (voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011) met CG-Raad mee. Weliswaar bestaat de mogelijkheid om de overeenkomst eenzijdig op te zeggen, zoals de ondernemer heeft aangevoerd, maar dat neemt niet weg dat de overeenkomst de samenwerking als daarin geregeld beoogt te verwezenlijken en voorts dat, zolang niet is opgezegd, de bepalingen van de intentieverklaring bindend zijn en met een boetebeding kracht zijn bijgezet. De Ondernemingskamer leidt bovendien uit de intentieverklaring af dat de samenwerking niet slechts een enkel facet van de activiteiten van de verenigingen betreft, maar zich uitstrekt tot de gehele werkorganisatie, de belangenbehartigingstrategieën, de communicatiestrategie, beleidsontwikkeling, het werkplan en de begroting, en het streven naar gezamenlijke oordeelsvorming van de beide algemene ledenvergaderingen en naar instelling van een gezamenlijke ondernemingsraad. Aldus hebben de verenigingen zich tegenover elkaar verbonden om, met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid, te streven naar de verwezenlijking van het samenwerkingsverband als aanzet tot de beoogde fusie, zodat zij niet (geheel) vrijblijvend tegenover elkaar staan. De ondernemer heeft aan de ondernemingsraad ten onrechte geen advies gevraagd met betrekking tot het voorgenomen besluit om de in de intentieverklaring vastgelegde overeenkomst aan te gaan. De aankondiging van 25 november 2010 om zo spoedig mogelijk twee (deel)adviesaanvragen aan de ondernemingsraad voor te leggen, een met betrekking tot visie en strategie en een tweede met betrekking tot de daarbij behorende organisatorische structuur inclusief formatieplaatsenplan, maakt dit niet anders. Reeds het ontbreken van een adviesaanvraag leidt tot het oordeel dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.