Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland, 15 februari 2011
ECLI:NL:RBLEE:2011:BP6842
Werknemer/De Stichting voor Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Werknemer is sinds 1994 in loondienst bij Friesland College. Medio maart 2009 heeft werknemer zich ziek gemeld en zich onder behandeling moeten stellen van zijn huisarts, een psychiater en een psycholoog. De bedrijfsarts heeft werknemer op 23 september 2010 arbeidsgeschikt verklaard. Friesland College heeft werknemer opgeroepen zijn werkzaamheden te hervatten. Werknemer heeft geen gehoor gegeven aan deze oproep en een second opinion bij het UWV aangevraagd. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat werknemer niet arbeidsgeschikt is per 23 september 2010. Volgens de bedrijfsarts is dit oordeel in strijd met de richtlijnen tot stand gekomen (er heeft geen overleg met de bedrijfsarts plaatsgevonden) zodat de werkgever aan dit oordeel voorbij mag gaan. Thans vordert werknemer loon.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het staat zowel werknemer als werkgever vrij om bij het UWV een second opinion te vragen ter vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het mag dan zo zijn dat aan het deskundigenoordeel op zichzelf geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, dat wil niet zeggen dat het oordeel door een der partijen zonder meer terzijde kan worden gelegd indien dit afwijkt van het oordeel van de bedrijfsarts. Dit zou het aanvragen van een deskundigenoordeel – het doel is immers het verkrijgen van een onafhankelijk en onpartijdig oordeel – in feite zinledig maken. Het enkele feit dat de diagnose van de bedrijfsarts niet overeenstemt met het deskundigenoordeel, rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat aan dat oordeel geen waarde behoeft te worden gehecht. Daarvoor is minstens noodzakelijk dat blijkt van bijkomende feiten en omstandigheden op grond waarvan aan het deskundigenoordeel minder gewicht dient te worden toegekend dan aan het oordeel van de bedrijfsarts, die immers geen deskundige in de zin der wet is. Van dergelijke feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval geen sprake. Friesland College heeft gesteld dat het deskundigenoordeel van UWV onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen overleg heeft plaatsgevonden met de bedrijfsarts en de medische onderbouwing matig is. Dit standpunt is op zichzelf niet gemotiveerd betwist door werknemer. Echter, dit enkele feit acht de kantonrechter onvoldoende om het deskundigenoordeel geheel buiten beschouwing te laten. Een deskundigenoordeel dient immers te worden beoordeeld in relatie tot het oordeel van de bedrijfsarts en de wijze van totstandkoming en de onderbouwing van dat oordeel. De kantonrechter is van oordeel dat Friesland College, gelet op het advies en de conclusie van de eerste bedrijfsarts en meer in het bijzonder gelet op de door haar omschreven aard van arbeidsongeschiktheid alsmede de geprognostiseerde termijn voor volledig herstel voor eigen werk van 3-6 maanden, voor het toepassen van de loonsanctie niet zonder meer kon en mocht blijven vasthouden aan de conclusie van de tweede bedrijfsarts op 23 september 2010, nu deze bedrijfsarts immers binnen drie maanden na het oordeel van de eerste bedrijfsarts, zonder nadere toelichting of onderbouwing tot de conclusie is gekomen dat werknemer volledig arbeidsgeschikt moet worden geacht. Hierbij acht de kantonrechter mede van belang dat ook het deskundigenoordeel van UWV in lijn is met het oordeel van de eerste bedrijfsarts en bovendien binnen korte termijn, ruim een maand, na het oordeel van de tweede bedrijfsarts tot stand is gekomen. Dit geldt eens te meer nu een loonsanctie een ingrijpende maatregel is die voor een werknemer ingrijpende gevolgen heeft en bij toepassing daarvan de grootst mogelijke zorgvuldigheid van een werkgever als Friesland College had mogen worden verwacht. Dat, zoals Friesland College heeft gesteld, werknemer een lange ziektegeschiedenis heeft, acht de kantonrechter niet van doorslaggevend belang. Volgt toewijzing loonvordering werknemer.