Naar boven ↑

Rechtspraak

Westrom/werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 15 maart 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP8082

Westrom/werknemer

Niet verlengen arbeidsovereenkomst wegens fysieke ongeschiktheid voor de functie is niet in strijd met de Wet gelijke behandeling handicap en chronische ziekte

Werknemer is vanaf 31 mei 2004 werkzaam geweest bij Westrom, een WSW-werkgever, als 'handlanger' in het Cultuur- en Civieltechnisch Bedrijf, ook wel genoemd 'de groenvoorziening', zulks op basis van drie opvolgende arbeidsovereenkomsten. In mei 2006 heeft het CWI een WSW-indicatie afgegeven voor werknemer wegens licht psychische en fysieke klachten (in het bewegingsapparaat). De derde arbeidsovereenkomst is niet verlengd en van rechtswege geëindigd op 30 november 2006. Werknemer stelt zich op het standpunt dat Westrom verboden onderscheid op grond van chronische ziekte of handicap heeft gemaakt door hem geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. De Commissie gelijke behandeling heeft werknemer in het gelijk gesteld. Westrom heeft vervolgens opnieuw onderzoek laten doen naar de geschiktheid van werknemer voor de functie 'handlanger' in de groenvoorziening. Westrom heeft haar standpunt vervolgens gehandhaafd. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer tot tewerkstelling toegewezen, omdat Westrom niet als goed werkgeefster zou hebben gehandeld. Tegen dit oordeel keert Westrom zich in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. Er kan in beginsel pas sprake zijn van onderscheid in de zin van de WGBH/CZ als vaststaat dat werknemer geschikt is voor de functie 'handlanger' in de groenvoorziening in de zin van bekwaam, in staat en beschikbaar om de essentiële taken van die functie uit te voeren, rekening houdend met de verplichting van Westrom om in redelijke aanpassingen voor gehandicapten te voorzien (vgl. HvJ EG 11 juli 2006, zaak C-13/05 (Chacón Navas), JAR 2006/191, NJ 2007, 496). Uit het overzicht ziekteverzuim betreffende werknemer blijkt dat de lichamelijke beperkingen waarmee hij in verband met zijn handicap te maken heeft, meebrengen dat het werk in de groenvoorziening leidt tot lichamelijke klachten, zoals klachten aan armen en schouders, en dat er een reële kans bestaat dat die klachten terugkeren indien geen ander, meer passend werk voor hem wordt gevonden. Anders dan werknemer stelt en de CGB oordeelt, blijkt niet dat werknemer geschikt is voor zijn werk in de groenvoorziening. Geschiktheid voor dat werk is er alleen indien rekening kan worden gehouden met de beperkingen van werknemer. Westrom heeft evenwel gesteld dat zij niet de mogelijkheid heeft om de werkzaamheden van een 'handlanger' in de groenvoorziening passend te maken aan de hand van de beperkingen die werknemer heeft. De stelling van werknemer dat wanneer hem de vrijheid wordt gegeven om de essentiële taken 'op zijn tijd te doen' de functie wel uitvoerbaar is, wordt gepasseerd. Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de slotsom dat Westrom in november 2006 terecht heeft geconcludeerd dat niet te verwachten was dat werknemer lichamelijk en psychisch bekwaam, in staat en beschikbaar was om de functie van 'handlanger' in de groenvoorziening uit te oefenen op een wijze die Westrom redelijkerwijze van een werknemer in die functie mag vergen.