Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Dudok Wonen/werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 maart 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7922

Stichting Dudok Wonen/werknemer

Baijingsleer. Blakborn-arrest. Vordering tot nakoming contractuele wachtgeldregeling naast riante ontbindingsvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Vergoeding mag in mindering worden gebracht op wachtgeldregeling

Werknemer is sinds 1979 in dienst van (de rechtsvoorgangers van) Dudok. De arbeidsovereenkomst tussen Dudok en werknemer is met ingang van 1 juli 2007 ontbonden. Daarbij is aan werknemer een vergoeding van € 122.375 bruto toegekend 'een en ander strekkende tot aanvulling van door werknemer te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon'. Op grond van de cao ontvangt werknemer een beperkte aanvulling op zijn WW-uitkering. Op grond van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst heeft werknemer recht op aanvulling van inkomsten bij onvrijwillig ontslag conform de Wachtgeldverordening Hilversum. Werknemer maakt aanspraak op deze vergoeding met ingang van 1 juli 2007. Dudok stelt zich op het standpunt dat nakoming van deze bepaling – naast de reeds ontvangen riante ontslagvergoeding en suppletieregeling uit de cao – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat werknemer naast de ontbindingsvergoeding recht heeft op de wachtgeldregeling.

Het hof oordeelt als volgt. Indien de rechter in de ontbindingsprocedure – zonder bekend te zijn met een tussen partijen overeengekomen afvloeiingsregeling – een vergoeding naar billijkheid heeft toegekend, dient de rechter die in een latere procedure heeft te oordelen over de vordering tot nakoming van die afvloeiingsregeling, de toegekende ontbindingsvergoeding in zijn beschouwingen te betrekken, indien het debat van partijen daartoe aanleiding is geweest. Uitgangspunt daarbij is dat de afvloeiingregeling moet worden nagekomen. Indien de werkgever zich op het standpunt stelt dat in verband met de toegekende ontbindingsvergoeding nakoming van de afvloeiingsregeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dient de rechter op grond van zijn uitleg van de overeenkomst vast te stellen of partijen bij het aangaan daarvan rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat naast een afvloeiingsregeling door de rechter een ontbindingsvergoeding wordt vastgesteld. Indien dat het geval is, zal in het algemeen geen sprake zijn van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Indien dat niet het geval is, kan daarvan sprake zijn, maar in verband met de terughoudendheid die bij de toepassing van deze maatstaf geboden is, slechts bij hoge uitzondering (vgl. HR 2 april 2004, NJ 2006, 212 en HR 25 juni 2004, NJ 2006, 213). Naar het oordeel van het hof was Dudok zich destijds niet bewust van de mogelijke ontslagvergoeding zoals hier aan de orde. Dat Dudok zich medio 2002 dat wel had moeten zijn, toen zij een andere ex-ambtenaar heeft ontslagen, doet niet ter zake. Het vonnis van 20 mei 2009 kan niet in stand blijven, voor zover de kantonrechter daarbij voor recht heeft verklaard dat Dudok verplicht is artikel 7 van de arbeidsovereenkomst na te komen en heeft nagelaten te bepalen dat Dudok op (het brutobedrag van) de aldus te verrichten uitkeringen eerst de door werknemer reeds ontvangen ontbindingsvergoeding van € 122.375 in mindering mag brengen.