Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 maart 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP8854
Corus Staal BV/werknemer
Werknemer is van 31 mei 1965 tot 1 december 1998 in dienst geweest van Corus (alsmede van haar rechtsvoorgangster Hoogovens). Van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 heeft werknemer als walser gewerkt aan de hardingswalsen 48 en 42. In die periode was in de spankranen die boven de medewerkers reden bij de hardingswalsen 48 en 42 asbest aanwezig en zat er asbest in de remvoeringen van de zogenaamde kat, het hijs- en zakgedeelte van de kranen, en in de remvoeringen van de kranen zelf. Ook in onderdelen van de hardingswalsen was in die periode asbest verwerkt (asbesthoudende remmen en koppelingsplaten met asbestvoering). In november 2005 is bij werknemer de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Hij is op 10 februari 2008 aan de gevolgen van deze ziekte overleden. (De erven van) werknemer vordert van Corus schadevergoeding op de voet van artikel 7:658 BW. Hij stelt daartoe dat hij tijdens zijn dienstverband bij Corus in de periode van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 langdurig een relatief hoge blootstelling aan asbest heeft ondergaan. Deze blootstelling aan asbest heeft volgens werknemer de bij hem geconstateerde asbestziekte mesothelioom veroorzaakt.
Het hof oordeelt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of werknemer bij en gedurende zijn werkzaamheden aan de hardingswalsen is blootgesteld geweest aan asbest kan niet worden aangenomen dat werknemer heeft geassisteerd bij herstel van de hiervoor genoemde asbesthoudende onderdelen van de hardingswalsen en spankranen (al dan niet bestaande uit vervanging van het asbesthoudende frictiemateriaal, zoals remvoeringen). Wel kan ervan worden uitgegaan dat het uitvoeren van deze werkzaamheden werd gedaan tijdens het productieproces, dat wil zeggen terwijl werknemer zich tijdens de uitvoering van zijn reguliere werkzaamheden bij de wals bevond. Op dezelfde grond kan worden aangenomen dat werknemer zeer regelmatig bij het schoonmaken het stof van de motoren met lucht afspoot en dat het stof dan alle kanten opdwarrelde. Het primaire verweer van Corus houdt in dat werknemer niet bij haar aan asbest blootgesteld is geweest, althans niet in relevante mate (in die zin dat werknemer bij haar aan asbest is blootgesteld in een mate die uitstijgt boven de gemiddelde waarde in de omgevingslucht). Corus heeft er hierbij op gewezen dat vaststaat dat werknemer tijdens een eerdere werkkring (in de jaren 1957 tot en met 1959) met regelmaat in aanraking is gekomen met asbest. Corus beroept zich in dit verband op het rapport van IndusTox Consult. Daarin is (op p. 9) vermeld dat in de walserij tot begin jaren negentig diffuse bronnen van asbest waren, onder andere door gebruik van asbesthoudende remmen op walsen, voertuigen, bovenloopkranen en asbestvoering voor koppelingsplaten, maar dat het gelet op de enorme afmetingen in combinatie met de sterke ventilatie in de productiehal en de ligging van de hardingswals zeer onwaarschijnlijk is dat de concentratie asbestvezels op de werkvloer nabij de hardingswals substantieel verhoogd was ten opzichte van de concentratie in de buitenlucht. Het hof benoemt een deskundige om antwoord te geven op een aantal vragen inzake de mate van blootstelling en causaliteit.