Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 18 maart 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9683
Ondernemingsraad van de stichting Kalorama/stichting Kalorama
Vanaf 1980 is bij Kalorama één directeur/bestuurder werkzaam geweest. Voorafgaand aan haar vertrek in 2008 is, in samenspraak met de Raad van Toezicht (RvT) een nieuwe bestuursorganisatie onderzocht en ter advisering aan de ondernemingsraad voorgelegd. De nieuwe bestuurder wenst opnieuw een wijzing door te voeren in de topbestuurslaag. De ondernemingsraad heeft ter zake negatief geadviseerd. Ter ondersteuning van zijn stelling dat nut en noodzaak tot wijziging van de topstructuur van Kalorama ontbreken, heeft de ondernemingsraad naar de kern genomen betoogd dat het door hem gewraakte besluit niet bijdraagt aan het op orde brengen van de bedrijfsvoering. Dat dit op dit moment het belangrijkste thema voor Kalorama is, wordt door de ondernemingsraad onderschreven; hij heeft in dit verband gewezen op het ernstige tekort aan menskracht, de slechte financiële situatie, het gebrek aan scholing van het middenkader en de gebrekkige sturing van de organisatie. De in 2008 ingevoerde nieuwe structuur was nu juist bedoeld om dergelijke problemen van de 'werkvloer' op te lossen; het thans genomen besluit heeft slechts betrekking op de top terwijl de aandacht zou moeten worden gevestigd op verbetering van het management in lagere echelons van de organisatie, aldus de ondernemingsraad. Kalorama heeft erkend dat in het verleden niet optimaal met de ondernemingsraad is gecommuniceerd en, voor zover daarvan nog steeds sprake zou zijn, op dit punt beterschap beloofd. Wat de noodzaak van de structuurwijziging betreft, heeft zij onder meer gesteld dat de nieuwe bestuurder in november 2008 een organisatie aantrof die circa € 500.000 over de exploitatiebegroting heen ging, verwikkeld was in een bouwproject met circa € 5.000.000 aan meerkosten boven het bouwbudget en daarnaast nog geen begroting voor 2009 had opgesteld. De bestuurder heeft geconstateerd dat de taakverdeling tussen de managers onevenwichtig was en dat er geen duidelijke strategie voor de verschillende onderdelen van de organisatie was. Hij heeft vervolgens drie cliëntengroepen gedefinieerd en voorgesteld per doelgroep een manager te benoemen, teneinde een breder draagvlak te creëren voor het beleid van de organisatie en om meer mensen gezamenlijk verantwoordelijk en deelgenoot te maken van de organisatieproblematiek. De bestuurder acht het aldus, in afwijking van het advies in 2008, van belang dat de Lokale Zorg een aparte manager krijgt en dat de hoofden EAD en Facilitair deel gaan uitmaken van het managementteam; beide diensten zijn stafdiensten en horen ook als zodanig in het organisatieschema te worden opgenomen en niet in de lijnfunctie. Daarop is het organogram voor de topstructuur aangepast. Het niet effectief kunnen sturen heeft ertoe geleid dat Kalorama haar exploitatiebegroting 2010 met circa € 1.000.000 heeft overschreden. De oorzaak daarvan is onderproductie in de zorg en een te grote inzet van personeel. Teneinde die problematiek op te kunnen lossen en daarbij de werkvloer adequaat aan te kunnen sturen, dient eerst de sturing van bovenaf en via het middenkader duidelijker te worden. De meerkosten van die beoogde nieuwe bestuursstructuur zijn minimaal, aldus – nog steeds – Kalorama.
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. De Ondernemingskamer acht het betoog van Kalorama valide. De bestuurder heeft zijn beweegredenen voor wijziging van de topstructuur, onder meer in de notitie 'Organisatie structuur Stichting Kalorama', zijn brief van 25 oktober 2009 en zijn brief van 24 september 2010, uitgebreid toegelicht en beargumenteerd. De vrees van de ondernemingsraad voor een 'te zware top' komt de Ondernemingskamer in dat licht en gelet op hetgeen door partijen overigens in de gedingstukken en ter terechtzitting is aangevoerd, niet gegrond voor. Voorts heeft te gelden dat (de keuze van) de samenstelling en inrichting van de (top van de) bestuursstructuur en de strategie van de bedrijfsvoering nu eenmaal tot de taken en bevoegdheden van de bestuurder behoort en dat diens wens om eerst de basis van de onderneming te versterken en van daaruit de overige bedrijfsprocessen aan te sturen en te reorganiseren, op zich begrijpelijk en niet ongebruikelijk voorkomt. Dat de ondernemingsraad twijfelt aan de haalbaarheid van de door de bestuurder ingezette route en aan de noodzaak van de topstructuurwijziging in dat verband, maakt het onderhavige besluit nog niet kennelijk onredelijk. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer valt ook overigens, mede in aanmerking genomen dat voor de 'personeelslagen' onder het managementteam geen wijzigingen zijn voorgesteld en dat de met de herstructurering gemoeide kosten verwaarloosbaar kunnen worden geacht, niet in te zien om welke redenen de bestuurder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen.