Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 24 maart 2011
ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ0740
werknemer/Valtom Holding BV
Werknemer is vanaf 1983 in dienst van een werkmaatschappij van Valtom, Z. Public Relations BV. Z heeft de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV WERKbedrijf opgezegd per 1 november 2009. Werknemer vordert (in de uitspraak wordt gesproken van 'verzoek', red.) schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Het verzoekschrift (dagvaarding?) is op de griffie van het kantongerecht binnengekomen op 22 april 2010. Het verzoekschrift (dagvaarding?) is door werknemer niet aan Valtom gestuurd. Valtom stelt zich op het standpunt dat niet zij, maar Z. gedagvaard had moeten worden. Voorts beroept Valtom zich op de verjaring ex artikel 7:683 BW. De vordering had voor 1 mei 2010 ingesteld moeten worden. Het verzoekschrift is weliswaar voor 1 mei 2010 ontvangen door de griffie van het kantongerecht, maar is niet een daad van rechtsvervolging in de vereiste vorm.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter is van oordeel dat Z. de werkgever is geweest van werknemer. Een vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag moet daarom worden ingesteld tegen Z. Dat UWV WERKbedrijf in haar beslissing uitgaat van Valtom als werkgever maakt dit niet anders. UWV WERKbedrijf velt geen juridisch oordeel over wie de civielrechtelijke werkgever van werknemer is. UWV WERKbedrijf beslist enkel of op de aangevoerde gronden een ontslagvergunning kan worden afgegeven. Overigens blijkt uit de stukken van de UWV-procedure dat ook in die procedure en ook voor werknemer duidelijk is geweest dat Z. de werkgever van werknemer was. Voor vereenzelviging van de verschillende vennootschappen/personen is onvoldoende gesteld.
Ten overvloede is de kantonrechter van oordeel dat door Valtom terecht een beroep op verjaring wordt gedaan. De bedoeling van de regels voor de verjaring en de stuiting is niet dat zaken tijdig aan de rechter worden voorgelegd. De bedoeling van die regels is dat de wederpartij zich realiseert dat er nog een vordering aanhangig gemaakt kan worden, dan wel zich mag realiseren dat dat niet meer zal gebeuren. In deze zaak mocht de wederpartij van werknemer ervan uitgaan dat er geen vordering op grond van artikel 7:681 BW meer bestond, omdat zij daarover van werknemer niets had vernomen gedurende de verjaringstermijn van zes maanden na de ontslagdatum. Vast staat immers dat het deze procedure inleidende verzoekschrift niet tevens aan Valtom is gestuurd. Kort gezegd: de kantonrechter is van oordeel dat met artikel 69 Rv wel processuele termijnen (die staan geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) maar niet verjaringstermijnen (die staan geregeld in het Burgerlijk Wetboek) kunnen worden hersteld.