Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 26 april 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ5222
werknemer/Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst
Werknemer is sedert 1 september 1969 in dienst van KNMG. Laatstelijk, tot zijn uitval in verband met arbeidsongeschiktheid op 26 september 1999, was hij werkzaam als Hoofd Computer Service : Nabewerking voor een overeengekomen werktijd van 40 uren per week. Na een periode van volledige arbeidsongeschiktheid is werknemer bij KNMG 32 uur per week (4 dagen per week) werkzaam geweest in een andere functie. Daarnaast ontving hij sedert 27 september 2000 een gedeeltelijke WAO-uitkering en een invaliditeitsuitkering van PGGM. In de periode waarover het geschil gaat zijn deze uitkeringen uitbetaald aan KNMG, die op haar beurt aan werknemer een nettosalaris betaalde. Werknemer heeft in eerste aanleg aanspraak gemaakt op € 60.431,99 aan achterstallig salaris c.s. Hij stelt dat bij de vaststelling van het nettoloon over de periode 26 september 1999 tot 26 september 2001 ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat hij in de jaren voorafgaande aan zijn ziekte structureel niet 40 maar 50 uren per week heeft gewerkt en daarvoor ook salaris ontving. Dit zou dienen te leiden tot een verhoging van het aan hem te betalen salaris van 26,5%, hetgeen neerkomt op € 29.960,84 over de in het geding zijnde periode van twee jaar, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat hier niet sprake is van een loondoorbetalingsverplichting tijdens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:629 lid 1 BW. Het gaat hier om een bovenwettelijke suppletieregeling. Het komt daarbij neer op een uitleg van de door partijen gesloten overeenkomst als vervat in de zogenoemde Regeling van Arbeidsvoorwaarden, die geldt voor werknemers van onder meer KNMG. Voor de uitleg van deze overeenkomst zoekt het hof aansluiting bij Hoge Raad 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). Ook ingeval, mét werknemer, bij de uitleg van het begrip 'salaris' in artikel 13 van de Regeling voor Arbeidsvoorwaarden zou moeten worden aangesloten bij de meest voor de hand liggende uitleg van dat begrip, is het hof van oordeel dat onder salaris uitsluitend het bedongen maandsalaris moet worden verstaan en niet inclusief het al dan niet structurele overwerk. Dit is immers de meest voor de hand liggende uitleg. Niet gebleken is dat tot een andere uitleg zou moeten worden gekomen. Het beroep van werknemer op het arrest van de Hoge Raad van 10 september 1999, JAR 1999/233, faalt, reeds nu de Hoge Raad daarbij het in een cao-bepaling neergelegde begrip 'netto-inkomen' moest uitleggen, hetgeen niet voldoende vergelijkbaar is met het hier in de Regeling van Arbeidsvoorwaarden gebezigde begrip 'salaris'. Bij de uitleg van het nettosalaris komt geen betekenis toe aan het dagloonadvies van het UWV in het kader van de WAO. Dat ziet immers op een heel andere regeling.