Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 29 juni 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9892
werkneemster/Stichting Mondriaan
Werkneemster (54 jaar) is sinds 1975 in dienst van de Stichting Mondriaan. Op haar arbeidsovereenkomst was het zogenaamd ‘Doorlopend Sociaal Plan’ (hierna: DSP) van toepassing. De bijlage bij het DSP verplicht de werkgever om de binnen de Stichting Mondriaan actieve Commissie Sociale Begeleiding (hierna: CSB) om advies te vragen indien de stichting voornemens is een werknemer te ontslaan. In augustus 2010 heeft Stichting Mondriaan de kantonrechter met succes verzocht de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Werkneemster komt hiertegen in beroep. Werkneemster verweert zich met de stelling dat Stichting Mondriaan ten onrechte geen advies aan de CSB heeft gevraagd en daarom niet-ontvankelijk in het ontbindingsverzoek had moeten worden verklaard. Werkneemster beroept zich er derhalve op de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden hetgeen in HR 12 maart 1982, LJN AB8578 is erkend als doorbrekingsgrond van het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW.
Het hof oordeelt als volgt. Hoewel het werkneemster ontvankelijk verklaart in haar beroep, stelt het haar inhoudelijk in het ongelijk. Het hof overweegt dat 'elk beding' waardoor de bevoegdheid van zowel werkgever als werknemer om zich te allen tijde tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden wordt uitgesloten of beperkt, nietig is. Het hof leidt hieruit af dat, zelfs indien zou worden aangenomen dat het indienen van het ontbindingsverzoek moet worden opgevat als ‘ontslaan’ in de zin van het DSP en het DSP aldus van toepassing zou zijn op de onderhavige situatie, de Stichting Mondriaan niettemin te allen tijde bevoegd zou zijn een ontbindingsverzoek als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW in te dienen. De door werkneemster aangehaalde arresten van de Hoge Raad (onder meer HR 20 maart 1998 (LJN ZC2608, JAR 1998, 127)) gaan over de vraag welke rechter bevoegd is (overheidsrechter dan wel respectievelijk bindend adviseur of arbiter), maar niet over de vraag of de werkgever bevoegd was een ontbindingsverzoek in te dienen.