Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/PACS
Rechtbank Midden-Nederland, 13 juli 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0802

werknemer/PACS

Eenzijdige wijziging pensioenreglement op grond van artikel 7:611 BW

Werknemer (61 jaar) is van 1 maart 1992 tot 1 februari 2008 in dienst geweest van PACS. PACS heeft werknemer gedurende het dienstverband als deelnemer in haar pensioenregeling opgenomen. Als gevolg van de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2005, heeft PACS per 1 januari 2006 de pensioenregeling ten nadele van werknemer gewijzigd. Werknemer is per 1 februari 2008, op 57-jarige leeftijd, met vervroegd pensioen gegaan. Werknemer vordert vergoeding van pensioenschade en legt aan zijn vordering ten grondslag dat het pensioenreglement dat vóór 1 januari 2006 heeft gegolden, tussen partijen van toepassing is gebleven.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verweer van PACS dat werknemer met de wijziging heeft ingestemd althans deze stilzwijgend heeft aanvaard, nu hij er geen blijk van heeft gegeven daartegen bezwaar te maken, slaagt niet. De werkgever mag er slechts op vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd (HR 12 februari 2010, JAR 2010/71). In het onderhavige geval kan niet worden vastgesteld dat werknemer welbewust met de voorgenomen wijziging heeft ingestemd. Vervolgens rijst de vraag of PACS de pensioenregeling per 1 januari 2006 eenzijdig heeft mogen aanpassen ten nadele van werknemer. Het beroep dat PACS daartoe, in verband met artikel 7:613 BW en artikel 19 Pensioenwet, op de artikelen 24 en 26 van het pensioenreglement (versie april 2004) heeft gedaan, wordt verworpen. In die bepalingen van het pensioenreglement kan geen bevoegdheid tot een algemene eenzijdige wijziging, zoals PACS die in 2006 heeft doorgevoerd, worden gelezen.

Ten aanzien van het beroep van PACS op artikel 7:611 BW oordeelt de kantonrechter dat PACS voldoende reden heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden (gepresenteerd door pensioendeskundige Aecum) en dat het gedane voorstel redelijk is. Ongewijzigde voortzetting van de bestaande pensioenregeling zou voor PACS tot aanzienlijke extra kosten hebben geleid, zodat PACS een zwaarwegend belang heeft bij wijziging van het pensioenreglement. Het nadeel van werknemer is gecompenseerd door de AOW-franchise zo veel mogelijk te verlagen, waardoor de pensioengrondslag werd verhoogd. Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat werknemer de mogelijkheid had om de financiële gevolgen van de wijziging voor zijn pensioenaanspraken te beperken door, in aansluiting op de beoordeling van de wetgever dat het gezien de demografische ontwikkeling noodzakelijk is om de arbeidsdeelname van ouderen te verhogen, af te zien van zijn voornemen om al vóór zijn 60ste te stoppen met werken. Werknemer is derhalve gebonden aan de per 1 januari 2006 gewijzigde pensioenregeling. De aansprakelijkheid van PACS voor het optreden van Delta Lloyd en Aecum op grond van de artikelen 6:171 en 6:172 BW wordt afgewezen. Delta Lloyd heeft werknemer bericht dat aan de verstrekte pensioenoverzichten geen rechten kunnen worden ontleend. Bovendien is Delta Lloyd noch als 'een niet ondergeschikte' van PACS in de zin van artikel 6:171 BW, noch als een vertegenwoordiger van haar in de zin van artikel 6:172 BW aan te merken. Pensioendeskundige Aecum heeft geen fout begaan en kan niet als vertegenwoordiger worden aangemerkt. Daarnaast ontbreekt het vereiste functionele verband, omdat Aecum niet heeft gehandeld ter uitoefening van het bedrijf van haar opdrachtgeefster. Volgt afwijzing van de vorderingen.