Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 maart 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1728
Appellant/Wavecall BV
Appellant heeft op 10 oktober 2005 gereageerd op een vacature bij Wavecall. Partijen hebben sollicitatiegesprekken gevoerd. Van 2 tot 7 november 2005 heeft appellant in de Verenigde Staten verbleven om daar met vertegenwoordigers van Wavecall, waaronder X, Managing Director van Wavecall, verkoopbijeenkomsten bij te wonen. Aan appellant is bij die gelegenheid een laptop ter beschikking gesteld en er is voor hem een e-mailadres bij Wavecall aangemaakt. Na terugkeer uit de Verenigde Staten heeft appellant zijn werkzaamheden voor zijn toenmalige werkgever voortgezet. Bij e-mail van 24 november 2005 heeft X appellant, onder verwijzing naar een telefoongesprek op 23 november 2005, geschreven dat hij niet in aanmerking kwam voor de functie waarover ze hadden gesproken, dat Wavecall bereid was appellant een vergoeding te betalen van € 5.000 en dat appellant de laptop mocht houden. Appellant heeft daarop laten weten dat zijns inziens eind oktober 2005 een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen, hetgeen X heeft bestreden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat appellant niet heeft bewezen dat overeenstemming bestond over essentiële onderdelen van de overeenkomst. Hij heeft ook niet gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat overeenstemming bestond.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de omstandigheid dat appellant op 2 november 2005 naar de Verenigde Staten is gereisd om verkoopbijeenkomsten van Wavecall bij te wonen, kan niet worden afgeleid dat hij vóór het vertrek naar de Verenigde Staten met Wavecall overeenstemming heeft bereikt over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst met ingang van 2 november 2005. Dat appellant tegen X de wens had uitgesproken voor die datum op het stuk van arbeidsvoorwaarden overeenstemming te hebben bereikt, doet hieraan niet af. Het hof is verder van oordeel dat appellant zich na terugkeer uit de Verenigde Staten niet heeft gedragen alsof tussen partijen een overeenkomst bestond. Appellant heeft volgens zijn eigen stellingen na terugkeer uit de Verenigde Staten nog werkzaamheden verricht voor de werkgever (Logical Access Corporation) bij wie hij op dat moment nog in dienst was. Derhalve faalt het beroep van appellant. Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst.