Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Zwolle), 6 juli 2011
ECLI:NL:RBZLY:2011:BR2950

werkgever/werknemer

Aanschrijven klanten en eigen autobedrijf beginnen naast bedrijf van voormalig werkgever is niet onrechtmatig

Werknemer was werkzaam als chef-werkplaats in een garagebedrijf. In de arbeidsovereenkomst was geen relatie- of concurrentiebeding opgenomen. Op 21 februari 2007 schreef werknemer aan klanten van werkgever een bestaand autobedrijf over te nemen en voor zichzelf te beginnen. Eind 2008 heeft werkgever een van zijn garagebedrijven moeten sluiten als gevolg van slechte bedrijfsresultaten. Werkgever stelt dat het benaderen van 485 klanten onrechtmatig is en vordert vergoeding van de geleden schade.

De rechtbank oordeelt als volgt. Het geschil draait om de vraag of sprake is van onrechtmatige concurrentie. Volgens vaste rechtspraak (sinds het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1955, NJ 1956, 157, Boogaard/Vesta) is van ongeoorloofde concurrentie in beginsel dan ook eerst sprake wanneer voldaan is aan drie vereisten, te weten (a) het stelselmatig en substantieel afbreken van (b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, dat de voormalige werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen (c) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg.

Ten eerste wordt geoordeeld dat er geen andere omstandigheden zijn dan de hiervoor genoemde die tot het oordeel leiden dat sprake is van onrechtmatige concurrentie. Het aanschrijven van de klanten bij brief van 21 februari 2007 is niet onrechtmatig. Er wordt niets ten nadele van het dienstverband bij werkgever of over de onderneming van werkgever vermeld. Dat werknemer voor zichzelf is begonnen naast het bedrijf van zijn voormalig werkgever is ook niet onrechtmatig. Er is geen concurrentiebeding dat hem dat verbiedt. Niet gesteld of gebleken is dat klanten in verwarring worden gebracht en dat zij in de veronderstelling zouden kunnen komen te verkeren nog steeds te maken te hebben met de onderneming van werkgever.

Aan de drie algemene vereisten voor onrechtmatige concurrentie is ook niet voldaan. Door de wijze van concurrentie is geen sprake van het stelselmatig afbreken van het bedrijfsdebiet. Dat de brief van werknemer heeft geleid tot de omzetdaling in 2008 is onvoldoende aannemelijk gemaakt. De verslechtering van het bedrijfsresultaat kan ook een andere oorzaak hebben dan de brief van werknemer. Werknemer betwist dat hij 485 klanten heeft benaderd en heeft onder meer gesteld dat het bedrijfsresultaat als gevolg van zijn vertrek verslechterd is en zijn voormalig werkgever onvoldoende concurrerend vermogen aan de dag heeft gelegd. Ten overvloede wordt overwogen dat ook aan de overige, in het algemeen geldende vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie niet is voldaan. Dat er duurzame klanten zijn overgestapt en dat werknemer voor zijn brief in 2007 gebruik heeft gemaakt van een klantenlijst van werkgever is niet aannemelijk gemaakt. Volgt afwijzing van de vorderingen.