Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Froconsur BV
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 september 2011
ECLI:NL:GHLEE:2011:BS8629

werknemer/Froconsur BV

Boetebeding. Uitsluiting matigingsbevoegdheid maakt boetebeding niet geheel nietig. Maatstaf matiging boete in arbeidsovereenkomst minder terughoudend dan in reguliere overeenkomsten

Werknemer (30 jaar) is van 1 januari 2002 tot 1 november 2008 bij Froconsur in dienst geweest, aanvankelijk als verkoopmedewerker, laatstelijk als area sales manager. Froconsur houdt zich bezig met de im- en export van diepgevroren vissoorten, schaal- en schelpdieren. Op deze arbeidsovereenkomst waren een concurrentiebeding, relatiebeding en geheimhoudingsbeding van toepassing. Werknemer is met ingang van 1 november 2008 in dienst getreden bij HMO Visverwerkers B.V., handelend onder de naam The Fish Company (verder: HMO). Ook dit bedrijf houdt zich bezig met de im- en export van diepgevroren visproducten c.a. Na een geschil in eerste aanleg, zijn partijen een aangescherpt relatiebeding overeengekomen. In het onderhavige geschil staat onder meer de vraag centraal of werknemer meermalen het relatiebeding heeft overtreden. In reconventie stelt werknemer zich op het standpunt dat het boetebeding nietig is, dan wel de verbeurde boetes gematigd moeten worden.

Het hof oordeelt als volgt. Met betrekking tot de overtredingen van het relatiebeding rust op Froconsur de bewijslast. Werknemer heeft (een aantal) vermeende overtredingen voldoende weerlegd.

Met betrekking tot de stelling van werknemer dat het boetebeding nietig is, wegens strijdigheid met artikel 6:94 lid 3 BW, oordeelt het hof dat deze nietigheidsanctie alleen ziet op de uitsluiting van de rechterlijke bevoegdheid tot matiging van de bedongen boete, en niet op het boetebeding zelf. Dat is ook in overeenstemming met de leidende idee in het Burgerlijk Wetboek (artikel 3:41 BW) dat een nietigheid niet verder moet ingrijpen dan door haar doel wordt gerechtvaardigd.

Voor zover de grief erover klaagt dat de kantonrechter ten onrechte het beroep op matiging heeft verworpen, overweegt het hof dat matiging aan de orde is indien de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, waarbij van belang zijn de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, LJN AZ6638). In dit geval gaat het om één boetebepaling – in een arbeidsovereenkomst, waarbij beide partijen zich respectievelijk als goed werknemer en goed werkgever dienen te gedragen – met één bedrag voor vele, uiteenlopende tekortkomingen (vgl. HR 13 februari 1998, NJ 1998, 725 en HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 595). De concrete gedraging is het te laat terugbrengen van een laptop, zij het dat die wel binnen een week na eerste sommatie is ingeleverd. De gevorderde boete bedraagt een veelvoud van de waarde van de laptop. Dat volgens de letter van het boetebeding, dat spreekt over een boete – zonder maximum – per dag te verbeuren, een nog veel hogere boete berekend kan worden dan die waarop Froconsur aanspraak maakt, is voor het hof – anders dan de kantonrechter – geen reden om dan maar de gevorderde boete toe te wijzen. Het hof acht wel degelijk termen aanwezig om de boete (fors) te matigen.