Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 17 mei 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6696
werknemer/FCL Verzekeringen BV
Werknemer is van 1 juli 1992 tot 1 juli 2008 in dienst geweest van FCL. Sedert 18 januari 1996 kwam werknemer in aanmerking voor een AAW/WAO-uitkering op basis van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Deze uitkering werd betaalbaar gesteld aan FCL, die aan werknemer het gebruikelijke loon, laatstelijk € 1.479 bruto, bleef voldoen. Tijdens de opzegtermijn heeft werknemer een werkkring elders aanvaard voor 24 uur per week. In verband daarmee heeft het UWV vanaf 15 april 2008 de WAO-uitkering van werknemer aangepast en de over de periode vanaf 15 april 2008 tot en met 30 juni 2008 aan FCL ten gunste van werknemer uitgekeerde WAO-uitkering ad € 2.978,80 bruto als onverschuldigd uitbetaald teruggevorderd. Door FCL is dit bedrag aan het UWV terugbetaald. FCL vordert in dit geding dat werknemer wordt veroordeeld tot betaling aan haar van voormeld bedrag van € 2.978,80, te vermeerderen met rente en met vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. FCL legt aan deze vordering ten grondslag dat zij voor wat betreft de WAO-uitkering van werknemer slechts heeft gefungeerd als doorgeefluik, zodat, voor zover zij deze uitkering als onverschuldigd aan het UWV heeft moeten terugbetalen, ook de doorbetaling daarvan aan werknemer onverschuldigd is geweest en werknemer op zijn beurt is gehouden tot terugbetaling aan FCL.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft zich gerealiseerd dat aanvaarding van een andere werkkring mogelijk consequenties zou hebben voor de betaling van de WAO-uitkering aan FCL. Voorts staat vast dat werknemer FCL heeft toegezegd dat, indien hij binnen de periode tot 1 juli 2008 elders aan de slag kon, een en ander budgettair neutraal voor FCL zou plaatshebben. In het licht van het voorgaande kan deze toezegging niet anders worden verstaan en (ook) door werknemer zijn begrepen dat hierbij mede werd gedoeld op de implicaties van stopzetting of vermindering van de uitbetaling van de WAO-uitkering aan FCL voor het door haar aan werknemer te betalen loon. Immers, met het wegvallen van de betaling van de WAO-uitkering aan FCL zouden de kosten bij gelijkblijvend 'loon' aan de kant van FCL stijgen, terwijl daartegenover het inkomen van werknemer zou toenemen doordat hij naast dit 'loon' tevens salaris zou ontvangen vanwege de nieuwe betrekking. De lezing die werknemer geeft van deze toezegging van FCL het loon tot 1 juli 2008 te betalen, waarbij het volgens hem ging om het vermijden van extra kosten boven op het loon, acht het hof niet plausibel en vindt geen steun in de door partijen overgelegde producties. De eisen van goed werkgeverschap brengen, anders dan werknemer nog stelt, niet mee dat FCL expliciet had moet bedingen dat de doorbetalingsverplichting tot 1 juli 2008 alleen het deel van het salaris boven op de WAO-uitkering zou betreffen. Dat FCL gedurende de opzegtermijn geen gebruik wilde maken van de diensten van werknemer, doet aan een en ander niet af.