Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Pensioenfonds ABP c.s./Stichting Onderwijsadviescentrum Twente (AOC)
Hoge Raad, 25 november 2011
ECLI:NL:HR:2011:BT7492

Stichting Pensioenfonds ABP c.s./Stichting Onderwijsadviescentrum Twente (AOC)

Ontslag van zeven werknemers bij OAC Twente niet gelijk te stellen aan beëindiging ex artikel 5 Wet kaderregeling vut overheidspersoneel

Het gaat in deze zaak om de vraag of als gevolg van het vertrek van zeven werknemers bij OAC en het aanvaarden van een dienstbetrekking door die werknemers bij DICT B.V. sprake is van een situatie die niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin OAC ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan, een en ander als bedoeld in artikel 5 lid 1 Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (hierna: Regeling Wkvo). Het Vut-fonds (en ook de Commissie van Beroep Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel) heeft (hebben) geoordeeld dat van een situatie als bedoeld in artikel 5 Regeling Wkvo sprake is, met als gevolg dat OAC Vut-fondslasten moest afdragen. De Kantonrechter Heerlen heeft geoordeeld dat het Vut-fonds in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat een situatie als bedoeld in artikel 5 Regeling Wkvo was ontstaan. Het Hof Den Bosch heeft in andere zin beslist. Bij arrest van 12 januari 2010 heeft het hof het vonnis van 3 september 2008 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard (a) dat artikel 2 jo. artikel 5 van de Regeling Wkvo niet van toepassing is op de onderhavige zaak tussen het Vut-fonds (dan wel ABP) en OAC en dat ABP namens het Vut-fonds dan ook geen achterblijvende Vut-fondslasten in rekening had mogen brengen bij OAC en (b) dat het Vut-fonds dan wel ABP toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uitvoeringsovereenkomst c.q. van het uitvoeringsreglement dat tussen partijen geldt. Tegen dit oordeel keert het ABP in cassatie. De klacht in cassatie stelt dat het hof heeft vastgesteld dat aan de 'harde' voorwaarden van artikel 5 Wkvo is voldaan, zodat het niet had mogen onderzoeken of het Vut-fonds 'in redelijkheid' tot het oordeel kon komen dat er een situatie was als bedoeld in artikel 5 Regeling Wkvo, maar slechts had mogen toetsen of het oordeel zodanig onredelijk is 'dat het daarom geen recht is'. De klacht resumeert dat het hof tot uitgangspunt had dienen te nemen dat het bestuur – kort gezegd – een juist en houdbaar oordeel heeft gegeven en dat het hof slechts bij aangetoonde en bewezen evidente onredelijkheid als hierboven bedoeld, dat besluit terzijde had kunnen en mogen stellen.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.