Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 27 oktober 2011
ECLI:NL:RBGRO:2011:BU8427
Taxi Q/werknemer
Vervolg tussenvonnis. Werknemer heeft een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt. Q is opgedragen te bewijzen dat werknemer met zodanig hoge snelheid heeft gereden dat naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid dat werknemer zich daadwerkelijk bewust moet zijn geweest van het roekeloze karakter van zijn gedragingen. Q heeft diverse getuigen en zichzelf doen horen. Werknemer heeft zichzelf als getuige aangedragen en nog vier andere personen. Werknemer heeft zelf verklaard dat hij op enig moment op een recht stuk 160 km per uur heeft gereden.
Op grond van de getuigenverklaringen en de overige gedingstukken, in het bijzonder de schriftelijke verklaringen van Q en de zogeheten tegenverklaringen die werknemer bij conclusie van antwoord heeft overgelegd, is de kantonrechter van oordeel dat Q erin is geslaagd te bewijzen dat er zijdens werknemer sprake is geweest van bewuste roekeloosheid als bedoeld in artikel 6:170 lid 3 jo artikel 7:661 lid 1 BW, zodat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor de door Q als gevolg van het onderhavige ongeval geleden schade. Met name de verklaringen van de drie passagiers zijn hierbij doorslaggevend. Deze drie passagiers hebben het rijgedrag van hun (jeugd)vriend en kennis unaniem omschreven als buitengewoon roekeloos. De passagiers hebben verklaard dat werknemer vlak voor de rotonde 150 dan wel 160 km per uur reed en veel te laat remde. Nadat werknemer had vernomen dat zijn oude vrienden belastende verklaringen hebben afgelegd, heeft hij hen gevraagd een tegenverklaring te ondertekenen. De getuigen hebben deze tegenverklaring vervolgens ondertekend. Toen de getuigen onder ede werden gehoord, wisten zij zich niet veel meer te herinneren.
De kantonrechter acht de tegenverklaringen en de getuigenverklaringen van de drie passagiers volstrekt onbetrouwbaar en houdt het ervoor dat deze zijn ingegeven door de wens om werknemer alsnog uit de wind te houden toen zij zich realiseerden dat hun ten overstaan van Q afgelegde verklaringen, anders dan zij kennelijk hadden gedacht toen zij deze ondertekenden, weleens ten nadele van werknemer zouden kunnen uitpakken. De drie passagiers worden gehouden aan hun aanvankelijk afgelegde schriftelijke verklaring. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van causaliteit tussen het ongeval en de noodzaak om de motor te vervangen en de overige in de door Q overgelegde factuur genoemde herstelwerkzaamheden. Werknemer wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade.