Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 december 2011
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU9397
Delta Lloyd Schadeverzekeringen NV/Société civile immobilière Demathieu et Bard c.s.
DGL heeft zich als onderaannemer als hoofdaannemer verbonden tot het bouwen van zes viaducten ('kunstwerken'). Op haar beurt heeft DGL een (onder)aannemingsovereenkomst gesloten met Luppens Betonstaalvlechterij BV (hierna: Luppens). Op 26 juni 2001 is de heer V een ongeval overkomen bij het plaatsen van wapeningsstaal voor de kolommen van een van de viaducten door Luppens. Hij was ten tijde van het ongeval in dienst van Van Laere maar was door Van Laere ingezet ten behoeve van de door DGL te verrichten werkzaamheden. V is door het ongeval ernstig gewond geraakt. De Arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat DGL de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft overtreden door geen voorzieningen voor valgevaar te treffen. De ongevallenverzekeraar van Van Laere, Mensura, heeft de schade vergoed die V als gevolg van het ongeval geleden heeft. Mensura, gesubrogeerd in de rechten van V, heeft vervolgens Luppens in rechte betrokken en op grond van artikel 7:658 lid 4 BW vergoeding gevorderd van de door haar verrichte uitkeringen. Deze vordering is toegewezen (zie AR 2008-0372). Delta Lloyd is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Luppens. Zij heeft op grond van de in rechte vastgestelde aansprakelijkheid van haar verzekerde diverse betalingen verricht aan Mensura. Delta Lloyd maakt jegens DGL en haar vennoten aanspraak op betaling van de inmiddels door haar aan Mensura gedane uitkeringen. Delta Lloyd stelt dat DGL als materiële werkgever op grond van artikel 7:658 lid 4 BW jegens V (mede)aansprakelijk is voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade en dat, nu DGL ontbonden is, de vennoten van DGL op grond van artikel 18 van het Wetboek van Koophandel hoofdelijk verbonden zijn wegens de verbintenissen van DGL. Zij stelt zich op het standpunt dat in de onderlinge verhouding tussen Luppens (Delta Lloyd) en DGL, DGL als de voornaamste veroorzaker van de (door Mensura vergoede) schade van V moet worden aangemerkt, zodat deze schade in de onderlinge verhouding tussen Luppens (Delta Lloyd) en DGL op grond van de artikelen 6:10 jo. 6:102 en 6:101 BW volledig voor rekening van DGL, althans haar vennoten dient te komen.
De rechtbank oordeelt dat DGL V en de andere door Van Laere bij DGL ingezette werknemers arbeid heeft laten verrichten in de uitoefening van dat bedrijf. Dat Van Laere de arbeid van die werknemers heeft ingebracht in DGL moge zo zijn, maar doet hier niet aan af. Voor de toepasselijkheid van artikel 7:658 lid 4 BW is niet van belang op grond van welke overeenkomst die werknemers bij de materiële werkgever tewerk zijn gesteld. Evenmin is in dit verband relevant dat DGL ter uitoefening van haar bedrijf geen andere mensen ter beschikking had dan het personeel van Van Laere. Geoordeeld wordt dat DGL haar zorgplicht jegens V niet is nagekomen. DGL had namelijk een eigen verplichting om V bij het geven van de opdracht om Luppens te assisteren bij het plaatsen van de wapeningskorven instructies te geven over de te volgen werkwijze en te nemen veiligheidsmaatregelen, zoals beschreven in de projectwerkinstructie van DGL. Dat een dergelijke zorgplicht tevens rustte op Luppens doet hier niet aan af. Met name had DGL V behoren te zeggen dat hij gebruik diende te maken van een antivalharnas en dat hij deze, volgens de projectwerkinstructie, aan een reeds geplaatste wapeningskorf diende te bevestigen. DGL mocht deze zorgplicht niet volledig overlaten aan Luppens. Geoordeeld wordt dat DGL 2/3 deel heeft bijgedragen aan de schade en Luppens voor 1/3 deel en DGL (althans de vennoten) derhalve verplicht is 2/3 deel van de schade te vergoeden.